Z WIJGRECHT VAN HET BREIN Over de grenzen die het nemo tenetur beginsel stelt aan neuroimaging bij onderzoek naar toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico Masterscriptie Rechtsgeleerdheid Tilburg University, Department of Criminal Law S.E.J. Hendricksen (ANR 959859) Onder begeleiding van mr. L.H.A.M. Kemperman Tweede lezer: mr. S.R.B. Walther Voorwoord Steeds vaker worden verdachten aan de hand van hersenscans beoordeeld. In plaats van te luisteren naar hun verhalen, wordt geluisterd naar de verhalen van het brein – naar de hersengolven of magnetische velden die grote machines detecteren – en dat kan gevaarlijk zijn. Strafrecht gaat niet om dakkapellen, erfgrenzen, geurcirkels of cijfertjes. Het gaat om echte mensen met echte families, echte gevoelens en echte meningen die het verdienen om gehoord te worden. Het beplakken van iemands hoofd met elektroden, of het ‘fotograferen’ van diens brein lijkt op het eerste gezicht dan ook moeilijk te rijmen met het karakter van het strafrecht. Strafrecht is persoonlijk. Juist dat persoonlijke karakter van het strafrecht, waarop ik op verschillende manieren telkens weer stuit, vind ik mooi. Zo liep ik mee met een raadsman die zijn cliënt net voor de zitting nog even hielp herinneren zijn kleding te fatsoeneren; gaf een forensisch psychiatrisch patiënt aan onze Psychiatrie voor Juristen-klas te kennen dat hij in zijn behandelaar een vaderfiguur herkende; en zag ik hoe een slachtoffer door een medewerker van Slachtofferhulp werd gesteund tijdens het uitoefenen van haar spreekrecht. Daarnaast vind ik ook de klassieke gewelds- en zedendelicten fascinerend. Dit, niet omdat ik zo houd van pijn en narigheid, maar wederom om de persoonlijke lading daarachter. Hoe komt iemand tot zo’n daad? Wat gaat er op zo’n moment door hem heen? Wat er ook van zij, strafrecht gaat om mensen. Het is persoonlijk. Het is spannend. Het waren vijf roerige jaren. Ik schommelde van optimistische vwo’er, naar radeloze eerstejaars student, naar mezelf zoals ik nu ben – een jurist inmiddels. Hoewel ik niet kan en wil zeggen dat ik er fluitend doorheen ben gefietst, ben ik trots op wat ik al heb bereikt. Daarvoor wil ik in het bijzonder Stijn bedanken, gewoon omdat hij er altijd is; mijn moeder, omdat ze me telkens weer gerust wist te stellen wanneer ik zelf door de bomen het bos niet meer zag; en tot slot de vakgroep strafrecht, waar ik twee jaar met veel plezier heb mogen werken. Nu, inmiddels aan het einde van mijn studie, kijk ik terug op vijf betekenisvolle jaren en durf ik achteraf te zeggen – op mijn beste Beek en Donks: ‘het had wel wat’. Suzanne Hendricksen Tilburg, maart 2016 Inhoudsopgave 1. Inleiding ...................................................................................................................................... 7 1.1 Inleiding ................................................................................................................................ 7 1.2 Onderzoeksdoel en onderzoeksvraag .................................................................................... 8 1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie............................................................... 9 1.4 Leeswijzer en methode ........................................................................................................ 10 2. Neuroimaging, toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico ....................................................... 12 2.1 Inleiding .............................................................................................................................. 12 2.2 Neuroimaging ...................................................................................................................... 12 2.2.1 Structurele neuroimagingtechnieken ............................................................................ 13 2.2.2 Functionele neuroimagingtechnieken ........................................................................... 14 2.3 Neuroimaging ter vaststelling van toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico ................... 16 2.3.1 Toerekeningsvatbaarheid .............................................................................................. 17 2.3.2 Recidiverisico ............................................................................................................... 22 2.4 Slot ...................................................................................................................................... 26 3. Het nemo tenetur beginsel ........................................................................................................ 27 3.1 Inleiding .............................................................................................................................. 27 3.2 Begripsvorming ................................................................................................................... 27 3.3 Nemo tenetur in de Straatsburgse praktijk .......................................................................... 31 3.3.1 Ongeoorloofde dwang .................................................................................................. 33 3.3.2 Wils(on)afhankelijkheid ............................................................................................... 36 3.3.3 Het gebruik van het vergaarde materiaal ...................................................................... 41 3.4 Nemo tenetur en de vaststelling van toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico ................ 43 3.5 Slot ...................................................................................................................................... 46 4. Neuroimaging in het licht van het nemo tenetur beginsel ........................................................ 47 4.1 Inleiding .............................................................................................................................. 47 4.2 Ongeoorloofde dwang ......................................................................................................... 47 4.3 Wils(on)afhankelijkheid ...................................................................................................... 50 4.3.1 Structurele neuroimagingtechnieken ............................................................................ 50 4.3.2 Functionele neuroimagingtechnieken ........................................................................... 52 4.4 Het gebruik van het vergaarde materiaal ............................................................................. 54 4.5 Slot ...................................................................................................................................... 55 5. Conclusie................................................................................................................................... 57 5.1 Samenvatting ....................................................................................................................... 57 5.2 Slot ...................................................................................................................................... 59 6. Literatuurlijst............................................................................................................................. 60 Lijst van gebruikte afkortingen AA Ars Aequi AD Algemeen Dagblad A-G Advocaat-Generaal art. artikel artt. artikelen AUC Area Under the Curve BOLD Blood Oxygenation Level-Dependent Bvt Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden CT computerized tomography DD Delikt en Delinkwent diss. dissertatie DNA Deoxyribo Nucleic Acid e.a. en anderen EEG elektro-encefalogram etc. et cetera e.v. en verder EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens fMRI functional magnetic resonance imaging HCR-20 Historical / Clinical / Riskmanagement-20 HIV Human immunodeficiëncy virus HKT-30 Historisch / Klinisch / Toekomst-30 HR Hoge Raad HUDOC Human Rights Documentation MAOA Monoamine Oxidase A MEG magneto-encefalogram m.nt. met noot MRI magnetic resonance imaging NIFP Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie NJ Nederlandse Jurisprudentie NJB Nederlands Juristenblad nr. nummer NTFR Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht p. pagina(‘s) par. paragraaf PBC Pieter Baan Centrum P-G Procureur-Generaal Rb Rechtbank red. redactie resp. respectievelijk RM Themis Rechtsgeleerd Magazijn Themis r.o. rechtsoverweging RRASOR Rapid Risk Assessment for Sex Offender Recidivism Rvt Reglement verpleging terbeschikkinggestelden Sr Wetboek van Strafrecht Stcrt. Staatscourant Sv Wetboek van Strafvordering tbs terbeschikkingstelling TBS&H Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving vgl. vergelijk VRAG Violence Risk Appraisal Guide WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum WVW Wegenverkeerswet 1. Inleiding 1.1 Inleiding Zowel in Nederland als internationaal wint neurolaw terrein en veroveren hersenscans en neurowetenschappers in toenemende mate de (straf)rechtszaal.1 Een spraakmakend voorbeeld daarvan was de Italiaanse strafzaak waarop het tijdschrift Nature in 2009 de aandacht vestigde. Toen in hoger beroep uit een hersenscan bleek dat de in eerste aanleg veroordeelde, doch deels ontoerekeningsvatbaar verklaarde moordenaar Abdelmalek Bayout aan een genetische afwijking leed, besloot het Hof de hem in eerste aanleg opgelegde straf te verlagen. Bayout had namelijk, zo bleek uit een hersenscan, een gebrek aan het enzym MAOA (Monoamine Oxidase A)2, terwijl juist een dergelijk tekort – in ieder geval onder specifieke omgevings- en opvoedingsomstandigheden – kan leiden tot agressief gedrag.3 Een tweede voorbeeld dat de mogelijkheden van hersenscans in het recht illustreert, kan worden gevonden in de ‘guilty knowledge test’. Hierbij wordt een verdachte, terwijl hij in een EEG-scanner4 ligt, geconfronteerd met informatie – bijvoorbeeld met het moordwapen, of met de kleding van het slachtoffer – die alleen de dader van het misdrijf zou moeten kunnen (her)kennen. Komt de getoonde informatie de verdachte inderdaad bekend voor, dan zullen zijn hersenen daarop reageren en zal zijn brein op de EEG-scan een toegenomen elektrische activiteit laten zien. De verdachte zal zo door zijn eigen hersenen ‘verraden’ worden.5 De bedoelde hersenscans zijn vormen van neuroimaging, hetwelk door Oxford Dictionaries wordt omschreven als ‘the process of producing images of the structure or activity of the brain or other part of the nervous system by techniques such as magnetic resonance imaging (MRI) or computerized tomography (CT)’.6 Welbeschouwd hebben we het over de verschillende technieken aan de hand waarvan zowel het levende menselijke brein, als de cognitieve functies ervan in toenemende mate door deskundigen kunnen worden geëvalueerd en 1 De Kogel & Westgeest, NJB 2013, 45, p. 3132-3136. Zie ook Noyon e.a., DD 2015, 34, p. 344, met verwijzing naar Jones e.a., Nature 2013, 14, p. 730-736. 2 Feresin, Nature 2009. 3 Brunner e.a., Science 1993, 262, p. 578-580. 4 Zie par. 2.2.2. 5 Greely 2013, p. 127-128. 6 Oxford Dictionaries (online). 7 in kaart gebracht.7 Dergelijke scans zijn niet alleen handzaam in de medische wereld, maar ook in de forensische psychiatrie en het (straf)recht heeft neuroimaging kennelijk potentie. Het voorgaande doet de juridische vraag rijzen of het gebruik van hersenscans binnen de kaders van het strafrecht zomaar moet kunnen. Inbreuken op fundamentele rechten en vrijheden door dergelijke technieken zijn namelijk allerminst uit te sluiten. Op dit gebied bestaat echter nog veel onduidelijkheid.8 Mogen hersenscans worden gebruikt om iemands toerekeningsvatbaarheid vast te stellen? En mag risicotaxatie9 op hersenscans worden gebaseerd? Om tot een zinnig antwoord te komen op bovenstaande vragen, is nader onderzoek nodig. Voor dat onderzoek beoogt deze studie een basis te leggen. 1.2 Onderzoeksdoel en onderzoeksvraag Het doel van dit onderzoek is te beoordelen welke grenzen het nemo tenetur beginsel stelt aan het gebruik van neuroimaging in het strafrecht ter vaststelling van toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico. Belangrijk is namelijk dat de forensisch psychiatrische praktijk weet waar zij aan toe is: wat betekent het nemo tenetur beginsel voor degenen die zich in het Pieter Baan Centrum (PBC)10 of de tbs11 bevinden? En wat zegt dit over de toelaatbaarheid van hersenscans in die fasen, ter vaststelling van hun toerekeningsvatbaarheid of recidiverisico? Op grond van het voorgaande kom ik tot de volgende onderzoeksvraag: welke grenzen stelt het nemo tenetur beginsel aan het gebruik van neuroimaging ter beoordeling van toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico? 7 Roskies 2013 I, p. 37. 8 Zie bijvoorbeeld Pardo & Patterson 2013, p. 148-178 en Van Toor 2011. Zie ook Van Toor, NJB 2011, 42, p. 2843- 2850. 9 Het begrip ‘risicotaxatie’ verwijst naar de praktijk van het beoordelen van het recidiverisico. De begrippen ‘risicotaxatie’ en ‘recidiverisico’ zullen in het navolgende door elkaar worden gebruikt. Zie verder par. 2.3.2. 10 Dit is de psychiatrische observatiekliniek van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), waarin verdachten van ernstige delicten door gedragsdeskundigen kunnen worden onderzocht, teneinde hun toerekeningsvatbaarheid vast te stellen. Aldaar wordt de zogenoemde ‘Rapportage Pro Justitia’ opgesteld, waarin de gedragsdeskundigen hun bevindingen omtrent de toerekeningsvatbaarheid presenteren. 11 Terbeschikkingstelling. Dit is de maatregel die aan een dader van een ernstig misdrijf kan worden opgelegd, wanneer dit misdrijf hem niet (volledig) kan worden aangerekend en hij dus geheel of gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar is in de zin van artikel 39 Sr. Doorgaans wordt deze maatregel tenuitvoergelegd in een tbs- kliniek. Er is dan sprake van een TBS-maatregel, gecombineerd met zogenaamde dwangverpleging. Een andere mogelijkheid is echter de TBS-maatregel met voorwaarden. De veroordeelde hoeft dan niet te worden opgenomen in een TBS-kliniek, maar hij zal zich aan enkele andere voorwaarden moeten houden. Dit alles in het belang van de veiligheid van de samenleving. Zie artikel 37a Sr. 8 1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Zoals reeds in de inleiding aan de orde kwam, is het aannemelijk dat de rol van hersenscans in het strafrecht in de komende jaren zal toenemen.12 Het belang van de neurowetenschappen groeit en uit het menselijke brein kan alsmaar meer worden afgelezen. De vraag of het ‘doen spreken’ van de hersenen middels neuroimaging door het nemo tenetur beginsel verhinderd moet kunnen worden, is daarom van groot maatschappelijk belang. Verdachten en hun raadslieden, maar ook het OM, de rechter en andere bij de strafrechtsketen betrokkenen moeten kunnen weten waar ze aan toe zijn. Dit, zeker gelet op de rappe ontwikkelingen op dit punt: het is – ondanks het in artikel 1 Sv vervatte legaliteitsbeginsel13 – niet aannemelijk dat de rechtspraktijk zal wachten tot de wetgever het gebruik van hersenscans begrijpt en reguleert. Om deze ontwikkelingen te kunnen bijblijven en verdachten op tijd van de nodige juridische bescherming te kunnen voorzien, zal de wetenschap, ten behoeve van de wetgever, aldus snel in actie moeten komen. Ook op wetenschappelijk vlak kan het onderhavige onderzoek daadwerkelijk een bijdrage leveren, allereerst gelet op de bespreking van het nemo tenetur beginsel anno 2016. De over dit beginsel bestaande literatuur is overwegend relatief oud, wat maakt dat recente jurisprudentiële ontwikkelingen er niet meer in zijn verdisconteerd. De onderhavige studie beoogt deze lacune enigszins te dichten, zij het dat de gelimiteerde omvang ervan in dat kader werkt als een beperkende factor. Deze studie is bovendien bij uitstek wetenschappelijk relevant gelet op het onderwerp ervan: over hersenscans ter vaststelling van toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico in het licht van het nemo tenetur beginsel is simpelweg nog geen Nederlandse literatuur verschenen.14 Pecht onderzocht weliswaar de toelaatbaarheid van moderne technologie in het kader van de forensische behandeling15 en ook Van Toor begaf zich met zijn onderzoek naar de toelaatbaarheid van de guilty knowledge test in het licht van nemo tenetur reeds op een parallel veld.16 Echter, deze onderzoeken zijn onvoldoende te vergelijken met de onderhavige studie: 12 Noyon e.a., DD 2015, 34, p. 344 en 353, met verwijzing naar De Kogel & Westgeest, NJB 2013, 45, p. 3132-3136. Zie ook Jones e.a., Nature 2013, 14, p. 730-736 en AD 15 september 2015, ‘Hoogleraar wil hersenscan bij psychiatrische criminelen’. 13 Op grond van dit artikel mag strafvordering slechts plaatsvinden wanneer dit bij wet is voorzien. 14 In de Verenigde Staten is hieraan overigens reeds meer aandacht besteed, zie bijv. Pardo & Patterson 2013. 15 Pecht 2009. 16 Van Toor 2011. Zie ook Van Toor, NJB 2011, 42, p. 2843-2850. 9 andersoortige technieken staan centraal, het gebruik van de relevante technieken wordt bekeken vanuit andere strafprocessuele fasen en bovendien wordt in het onderhavige onderzoek meer aandacht besteed aan begripsvorming, wat een en ander toegankelijk maakt voor een multidisciplinair veld. 1.4 Leeswijzer en methode De beantwoording van de in dit onderzoek centraal staande hoofdvraag geschiedt in drie fasen, vertegenwoordigd in hoofdstukken twee, drie en vier. Hoofdstuk twee staat voornamelijk in het teken van het introduceren van voor dit onderzoek relevante begrippen. Niet alleen het begrip ‘neuroimaging’, maar ook verschillende juridische begrippen passeren de revue, aangezien het onderhavige onderzoek beoogt leesbaar en betekenisvol te zijn voor een multidisciplinair veld, bestaande uit zowel juristen als uit degenen die zich vanuit een andere expertise bezighouden met toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico. Dit maakt dat zowel juridische als neurowetenschappelijke concepten uitleg behoeven. Verder wordt aandacht besteed aan de relevantie van het besprokene voor het Nederlandse strafrecht, natuurlijk in het bijzonder voor de in dit onderzoek centrale fasen: de vaststelling van toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico. Hiertoe wordt gewerkt aan de hand van een literatuuronderzoek, met het boek van Morse en Roskies, getiteld ‘A Primer on Criminal Law and Neuroscience’17, als uitgangspunt. Dit werk is namelijk specifiek gericht op de juridisch geschoolde lezer en verschaft op relatief begrijpelijke wijze inzicht in de basis van de neurowetenschap. Zo wordt getracht het onderwerp van onderzoek te introduceren op een voor de gemiddelde jurist begrijpelijke wijze. Een en ander wordt voorts aangevuld aan de hand van Nederlandse bronnen hieromtrent, om zo een op het Nederlandse rechtssysteem toegespitst beeld te kunnen schetsen. Hoofdstuk drie vertegenwoordigt het tweede deel van dit onderzoek en ziet op het nemo tenetur beginsel. Zo wordt allereerst het nemo tenetur beginsel in zijn algemeenheid besproken en wordt vervolgens getracht een heldere, doch gelet op de omvang van deze bijdrage slechts op artikel 6 EVRM geënte toetsingsmaatstaf aan te leggen. Aan de hand daarvan kan in een later stadium – in hoofdstuk vier – worden bepaald of hersenscans ter vaststelling van toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico toelaatbaar zijn. Ook in dit kader wordt om te beginnen 17 Morse & Roskies 2013. 10
Description: