In de proloog van dit boek wordt een baby te vondeling gelegd voor de deur van een weeshuis.
Het verhaal begint als die baby, Tilly Tod, 18 jaar is. In het weeshuis wordt haar het leven zuur gemaakt en Tilly gaat er vandoor. Ze woont een tijdje op een schip, maar nadat de eigenaar is gaan varen, zoekt zij elders werk. Ze wordt meid op een boerderij bij twee vrijgezelle broers, Harm en Guus. Tilly voelt zich er thuis en is gelukkig, maar dan wordt Guus verliefd op haar en wil haar daarom wegsturen.
Uiteindelijk blijkt dat de verledens van Guus en Tilly verweven zijn, maar het duurt lang voor de lezer weet hoe de vork in de steel zit. Zo wordt de spanning opgebouwd.
Verder is de verhaallijn eenvoudig en heeft het boek een goede afloop. De stijl is simpel, de zinnen worden vaak op dezelfde manier opgebouwd.
Ze is gevonden op de stoep van het weeshuis in Noord-Holland. 'Ze heet Tilly', stond er op het briefje dat bij haar lag. Verder weet Tilly helemaal niets van haar afkomst.
Wat Tilly wel weet, is dat ze weg wil uit het weeshuis. Ze wordt er uitgebuit en heeft geen toekomstperspectief. Daarom stippelt ze een ontsnappingsplan uit: als ze om een boodschap wordt gestuurd, vlucht ze naar een schip dat ze heeft zien liggen. De eigenaar van het schip, Brand, neemt haar onder zijn hoede. Maar de grond wordt Tilly in dit dorp te heet onder de voeten. Met haar nieuwe naam Suzan Brand klopt ze aan bij een boerderij ver uit de buurt, waar de twee vrijgezelle bewoners wel een meid kunnen gebruiken. Bij deze Guus en Harm voelt ze zich al snel thuis. Maar kan ze ook blijven?