ebook img

Report in English with a Ducth summary (KCE reports 97A) PDF

212 Pages·2009·1.17 MB·Dutch
by  
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Report in English with a Ducth summary (KCE reports 97A)

NOK/PSY revalidatiecentra: doelgroepen, wetenschappelijke evidentie en zorgorganisatie. KCE reports 97A Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg Centre fédéral d’expertise des soins de santé 2008 Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg Voorstelling : Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg is een parastatale, opgericht door de programma-wet van 24 december 2002 (artikelen 262 tot 266) die onder de bevoegdheid valt van de Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken. Het Centrum is belast met het realiseren van beleidsondersteunende studies binnen de sector van de gezondheidszorg en de ziekteverzekering. Raad van Bestuur Effectieve leden : Gillet Pierre (Voorzitter), Cuypers Dirk (Ondervoorzitter), Avontroodt Yolande, De Cock Jo (Ondervoorzitter), De Meyere Frank, De Ridder Henri, Gillet Jean-Bernard, Godin Jean-Noël, Goyens Floris, Kesteloot Katrien, Maes Jef, Mertens Pascal, Mertens Raf, Moens Marc, Perl François, Smiets Pierre, Van Massenhove Frank, Vandermeeren Philippe, Verertbruggen Patrick, Vermeyen Karel. Plaatsvervangers : Annemans Lieven, Bertels Jan, Collin Benoît, Cuypers Rita, Decoster Christiaan, Dercq Jean-Paul, Désir Daniel, Laasman Jean-Marc, Lemye Roland, Morel Amanda, Palsterman Paul, Ponce Annick, Remacle Anne, Schrooten Renaat, Vanderstappen Anne. Regeringscommissaris : Roger Yves Directie Algemeen Directeur a.i. : Jean-Pierre Closon Adjunct-Algemeen Directeur a.i. : Gert Peeters Contact Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) Administratief Centrum Kruidtuin, Doorbuilding (10e verdieping) Kruidtuinlaan 55 B-1000 Brussel Belgium Tel: +32 [0]2 287 33 88 Fax: +32 [0]2 287 33 85 Email : [email protected] Web : http://www.kce.fgov.be NOK/PSY revalidatiecentra: doelgroepen, wetenschappelijke evidentie en zorgorganisatie. KCE reports 97A JAN SCHEIRIS, STEFANIE PIETERS, KAREN DE BLOCK, DIANA DE GRAEVE, MARIJKE EYSSEN, SOFIE VAN ERDEGHEM, DIRK DEBOUTTE, HERBERT ROEYERS Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg Centre fédéral d’expertise des soins de santé 2008 KCE reports 97A Titel : NOK/PSY revalidatiecentra: doelgroepen, wetenschappelijke evidentie en zorgorganisatie. Auteurs : Jan Scheiris (Adviesraad wetenschappelijk onderzoek Sig), Stefanie Pieters (Universiteit Gent), Karen De Block (Universiteit Gent), Diana De Graeve (Universiteit Antwerpen), Marijke Eyssen (KCE), Sofie Van Erdeghem (Universiteit Gent), Dirk Deboutte (Universiteit Antwerpen en Gent) en Herbert Roeyers (Universiteit Gent). Reviewers: Nancy Thiry (KCE), Gert Peeters (KCE). Externe experten : Naïma Deggouj (Universitair ziekenhuis UCL), Paul De Cock (Universitair ziekenhuis Leuven); Marc Thomas (Centres de réadaptation fontionelle Visé), Hans Hellemans (Ziekenhuisnetwerk Antwerpen), Catherine Wetzburger (Universitair ziekenhuis Erasmus ULB), Lieven Neirynck (RIZIV), Joel Boydens (Landsbond der Christelijke Mutualiteiten), Marina Danckaerts (Universitair ziekenhuis Leuven), Greetje Desnerck (Hogeschool West-Vlaanderen) Externe validatoren : Vincent Ramaekers (Centre de référence autisme (CRAL), Université de Liège); Lieven Lagae (Universitair ziekenhuis Leuven); Daphne Keen (St George's Hospital, London, UK). Conflict of interest : Jan Scheiris is verbonden aan de Federatie van centra voor ambulante revalidatie /Fédération des centres de réadaptation ambulatoire, aan het Vlaams welzijnsverbond (VWV, Comité voor revalidatie), aan de Adviesraad wetenschappelijk onderzoek Sig en aan meerdere NOK/PSY centra. Marijke Eyssen is verbonden aan een NOK/PSY centrum. Herbert Roeyers is verbonden aan het expertcomité van de Adviesraad wetenschappelijk onderzoek Sig. Naïma Deggouj is verbonden aan een NOK/PSY centrum. Marc Thomas is verbonden aan de Federatie van centra voor ambulante revalidatie /Fédération des centres de réadaptation ambulatoire en aan meerdere NOK/PSY centra georganiseerd door l’Association Interrégionale de Guidance et de Santé (AIGS). Marina Danckaerts is verbonden aan het expertcomité van de Adviesraad wetenschappelijk onderzoek Sig. Disclaimer: De externe experten hebben aan het wetenschappelijke rapport meegewerkt dat daarna aan de validatoren werd voorgelegd. De validatie van het rapport volgt uit een consensus of een meerderheidsstem tussen de validatoren. Alleen het KCE is verantwoordelijk voor de eventuele resterende vergissingen of onvolledigheden alsook voor de aanbevelingen aan de overheid. Layout : Ine Verhulst Brussel, 14 mei 2009 (2nd print; 1st print: 07 januari 2009) Studie nr 2007-03 Domein : Good Clinical Practice (GCP) MeSH : Rehabilitation; Mental Disorders Diagnosed in Childhood; Hearing Disorders; Organizational Case Studies; Evidence-Based Medicine NLM classificatie : WS 368 Taal : Nederlands, Engels Format : Adobe® PDF™ (A4) Wettelijk depot : D/2008/10.273/84 Elke gedeeltelijke reproductie van dit document is toegestaan mits bronvermelding. Dit document is beschikbaar van op de website van het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg. Hoe refereren naar dit document? Scheiris J, Pieters S, De Block K, De Graeve D, Eyssen M, Van Erdeghem S, Deboutte D, Roeyers H; NOK/PSY revalidatiecentra: doelgroepen, wetenschappelijke evidentie en zorgorganisatie; Good Clinical Practice (GCP) ; Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE); 2009. KCE reports 97A (D/2008/10.273/84) KCE reports 97A NOK PSY Revalidatiecentra i VOORWOORD De talrijke Belgische rapporten die de afgelopen jaren verschenen zijn over de revalidatiecentra tonen het belang dat gehecht wordt aan een gefundeerde beleidsvoering voor deze sector. Ook over de NOK/PSY revalidatiecentra verschenen al meerdere rapporten. Voor wie deze sector niet kent, klinkt de benaming “NOK/PSY” wat vreemd in de oren. Het waren namelijk patiënten met gehoor- en spraakstoornissen (NOK=Neus-Oor- Keel) en met mentale stoornissen (PSY=psychisch) die tot de initiële doelgroepen van deze centra behoorden, al zijn intussen de doelgroepen verder uitgebreid. Ook de huidige organisatie van deze centra draagt nog steeds de sporen van hun ontstaansgeschiedenis. Aanvankelijk vielen ze onder de bevoegdheid van een aparte overheidsinstelling, namelijk het “Rijksfonds voor sociale reclassering van mindervaliden”, maar in 1991 werden ze overgedragen aan het RIZIV. Hun historische verwevenheid met andere sectoren blijft echter groot, en er blijven dan ook vragen rijzen over de precieze aflijning van de doelgroepen ten opzichte van de doelgroepen van andere zorgverleners, zoals sommige diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van het Departement Onderwijs. Dit rapport gaat in op de vraag hoe de NOK/PSY doelgroepen kunnen omschreven worden, en wat de wetenschappelijke achtergrond is voor de geboden behandeling. In tegenstelling tot de vorige rapporten over deze centra komt ook de zorgverlening voor deze doelgroepen in het buitenland aan bod, en wordt er aandacht geschonken aan kosteneffectiviteit. Welke antwoorden gevonden werden, en welke vragen nog blijven, dat leest u in dit rapport. Gert Peeters Jean-Pierre Closon Adjunct Algemeen directeur a.i. Algemeen directeur a.i. ii NOK PSY Revalidatiecentra KCE reports 97A Samenvatting INLEIDING Recent werd de Belgische revalidatiesector geëvalueerd door talrijke werkgroepen en Ministeriële of RIZIV studierapporten. De 45 centra voor NOK revalidatie (“Neus-Oor- Keel”, OP=”l’Ouïe –Parole” (gehoor- en spraakstoornissen) en de 49 centra voor PSY revalidatie (PSY= “psychisch”-“psychique’ (psychische stoornissen)), ook de RIZIV Conventies 9.53 en 9.65 genoemd, zijn een van de grootste subgroepen. In 2007 vertegenwoordigden ze een RIZIV budget van 80 miljoen Euro, dit is 20% van het jaarlijkse RIZIV budget dat aan de revalidatiesector wordt gespendeerd. Elk jaar krijgen 10 000 personen (meestal kinderen) een multidisciplinaire behandeling in de NOK/PSY centra. Echter, veel hulpverleners die geen deel uitmaken van de NOK/PSY centra, verstrekken ook zorg aan dezelfde doelgroepen. Twee voorgaande RIZIV rapporten wezen op de moeilijkheid om de specificiteit te omlijnen van de doelgroepen van de NOK/PSY conventies in vergelijking met andere zorgverstrekkers (bv. logopedisten). Door gebruik te maken van literatuurgegevens en data van de centra zelf, tracht dit rapport een antwoord te geven op de vraag naar de specificiteit van de NOK/PSY centra. DOELSTELLINGEN VAN DE STUDIE In dit rapport wordt een antwoord gegeven op de volgende vragen: 1. Welke kinderen krijgen multidisciplinaire revalidatie in de NOK/PSY centra? Zijn er inclusie- en exclusiecriteria die kunnen worden gebruikt voor de NOK/PSY doelgroepen? 2. Wat kan men voor de NOK/PSY doelgroepen leren uit het huidige wetenschappelijke bewijsmateriaal over (multidisciplinaire) psychosociale behandelinga? 3. Wie zou moeten verantwoordelijk zijn voor de organisatie en financiering van de zorg voor de NOK/PSY doelgroepen? Wie is verantwoordelijk voor de organisatie en financiering van gelijkaardige zorg in andere West-Europese landen? Is in deze landen multidisciplinaire zorg beschikbaar voor deze doelgroepen? 4. Is het in de Belgische context haalbaar om een kosten-effectiviteitsstudie van multidisciplinaire revalidatie voor de NOK/PSY doelgroepen uit te voeren? METHODOLOGIE Om op de eerste vraag te kunnen antwoorden, werd een analyse uitgevoerd van een databank samengesteld door de Belgische ‘Federatie van Centra voor Ambulante Revalidatie’/‘Fédération des Centres de Réadaption Ambulatoire’. Deze databank bevat gegevens van 57% van de 94 Belgische NOK/PSY centra, bijeengebracht door de multidisciplinaire teams. Het bevat de RIZIV terugbetalingscategorie en de ICD-10 classificatie van stoornissen (d.w.z. de hoofddiagnose), comorbiditeiten en geassocieerde stoornissen voor alle kinderen behandeld in de deelnemende NOK/PSY centra (tussen 1/1/2006 en 30/6/2006), voor wie geïnformeerde toestemming werd verkregen. In totaal namen 4907 kinderen deel (3658 in Nederlandstalige centra en 1249 in Franstalige centra). Het doel was het profiel van de populatie van de centra te bestuderen. a Als “psychosociale behandeling” wordt beschouwd: elke behandeling die geen interventie op gebied van farmacologie, chirurgie of voeding impliceert, of die geen fysiologisch effect nastreeft KCE reports 97A NOK PSY Revalidatiecentra iii Literatuuronderzoek volgens de regels van de evidence-based medicine werd uitgevoerd over psychosociale behandeling bij aandachts- en concentratiestoornis (ADHD), autismespectrumstoornis (ASD), ontwikkelingsstoornis van spraak en taal, en leerstoornissen. Dit zijn immers de diagnoses die meest in de centra worden geregistreerd. Een vragenlijst ontworpen door het onderzoeksteam werd gezonden naar deskundigen uit zes andere West-Europese landen (Frankrijk, UK, Nederland, Duitsland, Finland en Zwitserland) om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de aard en de zorgcomponenten voor doelgroepen die vergelijkbaar zijn met de doelgroepen van de NOK/PSY centra. Een deel van de studie beschreef de organisatie en financiering van de NOK/PSY centra in België met de bedoeling hun populatie en geografische verspreiding te analyseren en te vergelijken met de geografische verspreiding van andere zorgverstrekkers voor wie gelijkaardige gegevens beschikbaar zijn. Tenslotte werden in een pilootstudie gegevens verzameld bij 20 willekeurig aangeduide NOK/PSY centra, over de behandelingsresultaten en revalidatiekosten voor 88 kinderen met leerstoornissen. Ouders gaven hun geïnformeerde toestemming en vulden de gegevens aan door een vragenlijst in te vullen over hun standpunt ten aanzien van de resultaten van hun kind en over bijkomende kosten. RESULTATEN WELKE KINDEREN KRIJGEN MULTIDISCIPLINAIRE REVALIDATIE IN NOK/PSY CENTRA? De meeste kinderen (71,4%) behoren tot de leeftijdsgroep van 6-11 jaar; volwassenen zijn eerder zeldzaam (2,5%). Peuters en kleuters (0-5 jaar) nemen slechts 8,4% voor hun rekening. Vooral kinderen met “gehoorstoornissen” en “lichte mentale retardatie” starten vóór de leeftijd van 6 jaar. Slechts 15% van de kinderen in de NOK/PSY centra volgt bijzonder onderwijs. Volgens de resultaten van de studie is de diagnostische fase in de NOK/PSY centra erg belangrijk. Immers, voor de meeste diagnostische categorieën stemt de hoofdklacht bij registratie in minder dan 50% van de gevallen overeen met de klinische diagnose. Uit de data-analyse van deze studie blijkt dat 88,4% van de kinderen kan worden toegewezen aan drie clusters: ‘mentale retardatie’, ‘ontwikkelingsstoornissen’ en ‘gedragsstoornissen’. De ICD-10 diagnostische categorieën die het meest worden gebruikt voor de “hoofddiagnose” waren: specifieke leerstoornissen (17,8%), lichte mentale retardatie (17,7%), specifieke ontwikkelingsstoornissen van spraak en taal (13,5%), pervasieve ontwikkelingsstoornissen (11,9%) en hyperkinetische stoornissen (11,1%). De meest voorkomende diagnostische categorieën in de RIZIV conventies waren mentale retardatie (21% in NOK, 41% in PSY), randnormale begaafdheid (24% in NOK, 25% in PSY) en leerstoornissen (20% in NOK, 8% in PSY). In de ICD-10 classificatie werd minstens één comorbide of geassocieerde stoornis aangetroffen bij 90% van de betrokken kinderen, en 4 van de 6 meest voorkomende comorbide stoornissen overlapten met de 6 meest voorkomende hoofddiagnoses, wat er op wijst dat een stoornis nu eens als hoofddiagnose, dan weer als comorbiditeit kan worden gelabeld. Een vergelijking met de prevalentie van comorbiditeiten/geassocieerde stoornissen in deze doelgroepen wanneer ze buiten de NOK/PSY revalidatiecentra worden behandeld, is niet mogelijk aangezien dit buiten het bereik van deze studie valt. iv NOK PSY Revalidatiecentra KCE reports 97A WETENSCHAPPELIJK BEWIJSMATERIAAL VOOR (MULTIDISCIPLINAIRE) PSYCHOSOCIALE BEHANDELING VAN DE NOK/PSY DOELGROEPEN Er werden geen studies aangetroffen over de verschillen tussen mono- en multidisciplinaire behandeling en over het aantal disciplines dat nodig is om evidence- based psychosociale behandelingen te verstrekken. Ook werd weinig of geen wetenschappelijk bewijsmateriaal gevonden over de intensiteit of de duur van psychosociale behandelingen. De meeste studies beperkten zich tot de hoofdstoornissen zonder rekening te houden met comorbiditeiten zodat hierover geen conclusies getrokken kunnen worden. Er is geen informatie beschikbaar voor behandeling in leeftijdscategorieën buiten de leeftijdsgroepen die bestudeerd werden in de literatuur. Enkele interessante therapeutische richtlijnen en algemene principes zijn echter het vermelden waard. Aandachtstoornis met hyperactiviteit (ADHD) Het gebruik van gedragstherapie voor ADHD-kinderen wordt door gegevens uit verschillende wetenschappelijke studies ondersteund. Vooral gedragstherapie via de ouders (typisch groepstherapie bestaande uit 8 tot 16 sessies, op basis van handleidingen die de training beschrijven) en gedragstherapie in het klaslokaal worden sterk aanbevolen. Enkel zeer intensief aangeboden gedragsinterventies gegeven tijdens recreatieve activiteiten blijken effectief te zijn voor het verbeteren van sociale relaties met leeftijdsgenoten, vb. zomerkampen. Psychotherapie gedurende sessies waarbij alleen het kind betrokken is (face-to-face) worden niet door wetenschappelijk bewijsmateriaal ondersteund, en dit geldt ook voor cognitieve of kindgerichte therapieën die als doel hebben de ADHD-symptomen te verbeteren (bv. non- behavioural psychotherapeutische interventies, zoals speltherapie). Andere goed gekende behandelingsmethoden zoals psycho-educatie en training van het werkgeheugen vielen niet binnen het bereik van deze studie, maar er werden geen significante publicaties over deze onderwerpen aangetroffen. In de richtlijnen wordt voor peuters en kleuters gedragstherapie via de ouders (op individuele basis of in groepsverband) als eerstelijnsbehandeling aangeraden. Voor schoolgaande kinderen blijft de voornaamste aanbeveling gedragstherapie via de ouders; maar groeps- of individuele cognitieve gedragstherapie of het trainen van sociale vaardigheden (hoewel ondersteund door minder bewijsmateriaal) kan ook worden overwogen. Wat het evenwicht betreft tussen medicatie en psychosociale therapie is een optimaal gedoseerde medische behandeling het meest effectief om de belangrijkste ADHD- symptomen te behandelen op korte termijn. Voor niet-schoolgaande kinderen wordt in de richtlijnen aanbevolen geen farmacologische behandeling te gebruiken als eerstelijnszorg. Voor schoolgaande kinderen raadt de NICE-richtlijn (2008) aan om uitsluitend voor ernstige gevallen medicatie te gebruiken als eerstelijnszorg, terwijl SIGN (2005) dit aanbeveelt als standaard eerstelijnsbehandeling. Voor niet-ADHD domeinen, zoals agressief gedrag of kind-ouder relatie, is een combinatie van medicatie en gedragstherapie waarschijnlijk doeltreffender dan elke behandeling afzonderlijk (meer research is nodig). Daarom bevelen de richtlijnen aan om medicatie altijd te combineren met training van de ouders en/of van leerkrachten. Autismespectrumstoornissen (Autism Spectrum Disorders, ASD) Ook voor kinderen met ASD zijn sommige principes van psychosociale behandeling veelbelovend. Ten eerste blijkt dat de complexiteit van ASD een aanpak vergt via een multimodale interventie, met inbegrip van ondersteuning/betrokkenheid van de ouders en anderzijds een kindgerichte component. Voor gedrags- en educatieve interventies, zoals toegepaste gedragsanalyse, werd bewezen dat ze een belangrijk element zijn in het ASD interventieprogramma. Ten tweede lijkt het belangrijk om kinderen met ASD zo vroeg mogelijk te identificeren om vroegtijdig met aangepaste interventies te beginnen. KCE reports 97A NOK PSY Revalidatiecentra v Tot nu toe heeft echter geen enkele studie de resultaten van vroege diagnose vergeleken met de resultaten van latere diagnose en aanvang van de behandeling. Ten derde is er overtuigend wetenschappelijk bewijsmateriaal beschikbaar waaruit blijkt dat interventies moeten geïndividualiseerd zijn en gebaseerd op de sterke en zwakke punten van het kind en zijn familie. Recente richtlijnen bevestigen deze conclusies. Spraak- en taalontwikkelingsstoornissen De conclusies die kunnen worden getrokken uit de wetenschappelijke literatuur hebben betrekking op de doeltreffendheid van spraak- en taalinterventies bij kinderen met expressieve taalmoeilijkheden (taalgebruik), terwijl geen of weinig effect kan worden aangetoond voor kinderen met receptieve taalmoeilijkheden (taalbegrip). In het algemeen wordt geen verschil opgemerkt tussen het inzetten van opgeleide ouders dan wel professionelen als uitvoerder van de interventies, maar sommige studies lijken er op te wijzen dat interventies door de ouders effectiever zijn. Er werden geen verschillen gemeld tussen individuele therapie en groepstherapie. Leerstoornissen Er bestaat wetenschappelijk bewijs dat sommige principes zouden moeten opgenomen worden in programma’s voor kinderen met leesmoeilijkheden, bv. het alfabetische principe (geschreven spelling vertegenwoordigt de klanken in gesproken woorden). Voor kinderen met rekenproblemen kunnen geen conclusies worden getrokken omwille van het lage aantal publicaties. WELKE IN- EN EXCLUSIECRITERIA KUNNEN WORDEN GEBRUIKT IN NOK/PSY CENTRA? Comorbiditeiten en geassocieerde stoornissen in de NOK/PSY populatie: beperkte hulp in de beslissing mono- versus multidisciplinaire behandeling Met het oog op terugbetaling, werd er geen duidelijke definitie gevonden over de specifieke taak van de NOK/PSY centra in vergelijking met andere zorgverstrekkers die tot hun netwerk behoren. In het algemeen worden NOK/PSY centra opgericht om een meer complexe populatie te behandelen in vergelijking met zorgverstrekkers die werken op een monodisciplinaire wijze. Men zou de hypothese kunnen vooropstellen dat de complexiteit van bepaalde ontwikkelingsstoornissen gedefinieerd wordt door het aantal en de aard van de comorbiditeiten of geassocieerde stoornissen. De data-analyse in deze studie bevestigde deze hypothese echter niet aangezien ze geen duidelijke verband vond tussen de hoeveelheid en de aard van de verschillende therapieën per patiënt enerzijds, en de hoeveelheid en het type van comorbiditeiten en/of geassocieerde stoornissen anderzijds. Verder is het voor bepaalde comorbiditeiten erg moeilijk om een nuttige therapie aan te bieden. Tenslotte kunnen bepaalde diagnostische categorieën, zoals ASD of leerstoornissen die verschillende leergebieden omsluiten, zeer complex zijn, zelfs zonder enige comorbiditeit. We kunnen concluderen dat de registratie van comorbide en geassocieerde stoornissen resulteert in een meer accuraat beeld van de problemen van de patiënt, maar niet noodzakelijk leidt tot een betere besluitvorming aangaande mono- of multidisciplinaire behandeling, noch tot een betere financiering. Vergelijking tussen RIZIV classificatie en ICD-10 classificatie. De RIZIV coderingen zijn gebaseerd op de ICD-10. De data-analyse toonde een grote overlapping tussen beide systemen: de zes belangrijkste stoornissen uit de ICD-10 classificatie hebben een duidelijk equivalent in het RIZIV conventiesysteem. Er zijn echter ook enkele belangrijke verschillen in classificaties van groepen en patiënten. Ten eerste behoort de categorie “Randnormale begaafdheid” uit de RIZIV conventies (IQ bereik 70-84, geregistreerd bij 25% van de kinderen) in de ICD-10 classificatie tot de restcategorie R41.8 (geregistreerd bij 22%) die niet op zich wordt beschouwd als een stoornis. vi NOK PSY Revalidatiecentra KCE reports 97A In de RIZIV conventies kunnen personen met een IQ bereik van 70-84 niet geclassificeerd worden met een hoofddiagnose van ontwikkelingsstoornissen (vb. leerstoornissen), wat wel mogelijk is in ICD-10 classificatie. Anderzijds houdt de ICD-10 definitie voor leerstoornissen of spraak/taalontwikkelingstoornissen in dat de patiënt functioneert onder of op het niveau van de 3de percentiel voor leeftijd en voor het betrokken IQ. Dit houdt in dat, indien de ICD-10 definities zouden worden gebruikt voor terugbetaling, het moeilijker zou worden voor personen met een IQ bereik van 70-84 om terugbetaling te krijgen dan voor personen met een IQ bereik boven 84. Ten tweede zijn er grote verschillen tussen beide classificatiesystemen betreffende het aantal patiënten dat aan een bepaalde categorie wordt toegewezen. Ter illustratie, slechts 50-60% van de kinderen in de ICD-10 categorieën “leerstoornissen”, “hyperkinetische stoornissen” of “pervasieve ontwikkelingsstoornissen” behoren tot hun overeenstemmende RIZIV categorie. Dit percentage is zelfs nog lager voor de kinderen in de ICD-10 categorie “spraak- en taalontwikkelingsstoornissen” (20%). Dit verschil in classificatie van de patiënten (“mismatch”) is niet gemakkelijk te verklaren, maar één reden zou een “upgrading” of “optimalisering” kunnen zijn, met als doel een voordeligere terugbetaling te verkrijgen. Het zijn inderdaad de RIZIV codes “Randnormale begaafdheid” en “Mentale Retardatie” die meest gebruikt worden om de niet-overeenstemmende ICD-10 codes te beschrijven, en deze twee RIZIV codes vertegenwoordigen de twee meest gunstige terugbetalingsvoorwaarden. Als conclusie kan weerhouden worden dat de vergelijking tussen RIZIV classificatie en ICD-10 onvoldoende elementen bevat om te besluiten dat een wijziging van de RIZIV classificatie zou leiden tot een betere financieringswijze. ORGANISATIE EN FINANCIERING VAN MULTIDISCIPLINAIRE BEHANDELING VOOR DE NOK/PSY DOELGROEPEN Organisatie van zorg in 6 andere Westerse landen Ondanks het gebrek aan wetenschappelijk bewijsmateriaal bieden alle zes West- Europese landen die bestudeerd werden multidisciplinaire therapie aan voor pervasieve ontwikkelingsstoornissen, voor hyperkinetische stoornissen en voor leerstoornissen en spraak/taalontwikkelingsstoornissen. Multidisciplinaire behandeling is standaard in alle landen voor de eerste twee stoornissen en is vaak, maar niet altijd, beschikbaar voor de laatste twee stoornissen. Deze behandeling wordt echter niet aangeboden in een context vergelijkbaar met de Belgische NOK/PSY revalidatiecentra maar in de context van het educatieve systeem, kinderpsychiatrie, pediatrie of in het private systeem. Een ander verschil is dat in veel landen “multidisciplinair” niet betekent “drie of meer”, maar wel “twee of meer disciplines”. In de meeste landen, net zoals in België, worden zowel het gezondheids- (en sociale) systeem, als het educatieve system belast met het financieren van (een deel van) de multidisciplinaire therapie. Er bestaan verschillen tussen de categorieën ‘Pervasieve ontwikkelingsstoornissen” of ‘Hyperkinetische stoornissen’ enerzijds, en ‘Specifieke leerstoornissen’ of ‘Specifieke spraak- en taalontwikkelingsstoornissen’ anderzijds. Deze laatste twee categorieën vallen vaker onder de volledige verantwoordelijkheid van het departement Onderwijs. Organisatie van de NOK/PSY centra in België Ongelijke verdeling in België De NOK/PSY centra, evenals het jaarlijkse per capita budget zijn ongelijk verdeeld over de Belgische provincies, en het per capita budget is tweemaal zo groot in Vlaanderen als in Wallonië. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het moratorium op de ontwikkeling van nieuwe revalidatiecentra uit 1987. Een andere verklaring zou het groter aanbod van vervangende diensten kunnen zijn (privé logopedie, bijzonder onderwijs met of zonder (semi) internaat, centra voor geestelijke gezondheidszorg) in regio’s met minder revalidatiecentra. Dit kon niet worden bevestigd door de bevindingen in deze studie.

Description:
NOK/PSY centrum. Marc Thomas is verbonden aan de Federatie van centra voor ambulante revalidatie /Fédération des centres de réadaptation.
See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.