ebook img

Project realisatie meetpaal Eemshaven Eisen aan het systeem,volgend uit de meetstrategie PDF

72 Pages·2013·5.65 MB·Dutch
by  
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Project realisatie meetpaal Eemshaven Eisen aan het systeem,volgend uit de meetstrategie

Project realisatie meetpaal Eemshaven Eisen aan het systeem,volgend uit de meetstrategie Bijlage 1 bij vraagspecificatie Datum 11 november 2013 Status definitief (2) Pagina1van72 | 18 september 2013 Colofon Uitgegeven door Projectgroep “Realisatie Stroommeetpaal Eemshaven” Informatie De in dit document genoemde eisen zijn overgenomen uit het rapport: Advies Meetsrategie Stroommeetpaal Eemshaven d.d. 4 juli 2013. Daarop zijn, op verzoek van de beheerder van het LMW, de volgende wijzigingen gedaan: - één LPI met toebehoren vervangen door een UMTS verbinding - YSI inwinnen via Westermo Modem met RWS simkaart in plaats van het modem van de OMC45-III. - bijplaatsen van een Pt sensor voor het meten van watertem- peratuur - verhogen van de autonomietijd van 21 naar 60 dagen. - laten vallen van de verwarming van de vlotterbuis De eisen in dit document zijn opgesteld om goede werking van de instrumentatie te kunnen garanderen. Eisen t.b.v. beheer en onderhoud, constructief, toegankelijkheid, veiligheid, ARBO enz. zijn hier niet in opgenomen. Uitgevoerd door I. Hagendoorn Datum 11 november 2013 Status Versienummer Definitief (2) Pagina 2 van 72 Inhoud 1 Meetinstrumenten 5 1.1 Uithouder voor twee ADCP’s op de bodem 5 1.2 Uithouder voor twee Radars op minimaal NAP+12 m 6 1.3 Één DNM in een waterdichte ruimte op minimaal NAP+6,15 m, met vlotterbuis en toevoeropening in de constructie 8 1.3.1 Vlotterbuis 8 1.3.2 Toevoeropening 9 1.3.3 DNM op werkhoogte boven NAP+6,15m 10 1.4 Windkop bovenop een 6 m hoge mast bovenop de constructie 11 1.5 Één YSI 6600v2 buiten de constructie op NAP-3,50 m, welke vanaf de constructie tot werkhoogte boven de constructie te brengen moet zijn 12 1.6 Één TRDI Citadel CT-EK buiten de constructie op NAP-3,50 m, welke vanaf de constructie tot werkhoogte boven de constructie te brengen moet zijn 14 1.7 Één Pt2000 sensor 15 1.8 Minimaal één telemetriekast, een richtantenne en een UMTS antenne 16 2 RMI, datacommunicatie en telemetrie 17 2.1 Rijkswaterstaat Meetnet Infrastructuur (RMI) 17 2.2 Datacommunicatie en telemetrie (data aan de wal krijgen) 17 2.2.1 Inwinning meetgegevens 19 2.2.2 Stroom en spanning monitoren 19 2.2.3 Verzenden meetgegevens van de paal naar de wal 19 2.2.4 Plaatsing apparatuur in 19” kast 19 3 Vermogen en stroomvoorziening instrumentatie en telemetrie 20 3.1 Te realiseren vermogen 20 3.2 Autonomietijd 20 3.3 Gescheiden stroomvoorziening 20 4 Aan te leveren door Rijkswaterstaat 21 Bijlage 1: Tekeningen 23 Bijlage 2: Datasheets instrumenten 53 Pagina3van72 | 18 september 2013 Pagina 4 van 72 1 Meetinstrumenten Bij het ontwerp van de meetconstructie dient onder andere rekening te worden ge- houden met de eisen die volgen uit de gekozen instrumenten. Hierbij moet gedacht worden aan opstelhoogtes, uithouders, masten, meetframe enz. Deze eisen zijn hieronder per instrument samengevat. 1.1 Uithouder voor twee ADCP’s op de bodem Voor het meten van stroomsnelheid en stroomrichting worden op de bodem bij de constructie twee ADCP’s geplaatst (figuur 1). Hiervoor is dwars op de stroming aan weerszijden van de con- structie een uithouder of frame nodig waaraan op een afstand van 12 m van de constructie een ADCP gemonteerd kan worden. De ADCP moet daarbij 1 m boven de bodem geplaatst worden met de transducenten omhoog gericht (zie figuur 2). Figuur 1: TRDI ADCP Figuur 2: zijaanzicht plaatsing van de ADCP’s bij een enkele meetpaal Bij de oriëntatie van de ADCP’s moet de transducent met nummer 3 naar het noor- den gericht zijn (figuur 3, en de handleiding van de ADCP). De oriëntatie van de ADCP’s ten opzichte van de constructie en de stroming is in figuur 4 weergegeven. In de figuur is uitgegaan van een ronde constructie. Figuur 3: oriëntatie transducenten Figuur 4: oriëntatie ADCP’s dwars op de ten opzichte van het noorden stroming (30˚en 210˚t.o.v. noord) Pagina5van72 | 18 september 2013 De ADCP’s dienen horizontaal en stabiel geplaatst te worden. De ADCP mag niet verdraaien rond zijn as zodat transducent 3 altijd naar het noorden gericht blijft. Ook moeten de ADCP’s voor onderhoud eenvoudig te (de)monteren zijn. Bij onder- houd of vervanging van de ADCP moet de ADCP op exact dezelfde locatie en met dezelfde oriëntatie terug te plaatsen zijn. Voor montage van een ADCP 600 kHz is in bijlage 1 een tekening opgenomen van de montagepunten. Tevens is in die bijlage als voorbeeld een tekening toegevoegd van de constructie bij de stroommeetpaal IJmuiden. De twee ADCP’s zijn daar aan een uithouder op de bodem geplaatst waarbij de uiteinden van de uithouders zijn verankerd in de bodem. De bekabeling van de ADCP dient op een degelijke manier naar de meetpaal geleid te worden waarna de kabels binnen de paal tot aan de telemetriekast geleid worden. De kabels mogen niet los hangen en dienen toegankelijk te blijven voor onderhoud. Ook moet de doorvoer van de kabels in de paal waterdicht zijn aangezien de paal bij onderhoud leeggepompt moet kunnen worden. Voor de kabels van de ADCP’s geeft RWS voorkeur aan kabels zoals opgenomen in bijlage 1. Deze worden niet bij het instrument geleverd. Op maximaal 2 m afstand tot de meest noordelijke ADCP, moet een montagepunt voor een troebelheidsensor gerealiseerd worden (figuur 16). Dit instrument wordt vooralsnog niet geplaatst, maar omdat deze in de toekomst mogelijk bijgeplaatst wordt, moeten hier nu alvast voorbereidingen voor getroffen worden. Het montage- punt mag zich op dezelfde constructie bevinden als waar de ADCP op gemonteerd wordt. 1.2 Uithouder voor twee Radars op minimaal NAP+12 m Voor het meten van onder andere golfhoogte, worden er op de paal twee Radac Waveguide Radars geplaatst (figuur 5). Beide radars dienen boven water aan de meetopstelling bevestigd te worden waarbij de radar vrij zicht heeft tot de laagst verwachte waterstand. Ook dient de radarmeting zo min mogelijk beïnvloed te worden door hydrodynami- sche effecten nabij de constructie. Hiervoor dient bij het ontwerp van de meetopstelling rekening te worden gehouden met de ophanghoogte (h) van de radar, de afstand van de radar tot de constructie (x), de afstand tussen de twee radars onderling en de oriëntatie van de radars ten op- Figuur 5: Radac zichte van de stroming en de golven. Waveguide Radar Ophanghoogte (h) De ophanghoogte (h) die RWS eist om een goede werking van de radars te kunnen garanderen bedraagt NAP+12 m. Dit volgt uit een optelling van onder andere het basispeil, de hoogst te verwachten golf en de blanking van de radar (blanking: de radar kan geen betrouwbare meting doen in de eerste 1,5 m vanaf de antenne). Afstand tot de constructie (x) De afstand tot de constructie (x) is afhankelijk van de ophanghoogte (h) van de radar en de hydrodynamische effecten op golven en waterstand nabij de construc- tie. Wanneer voor deze locatie gekozen wordt voor een dichte ronde constructie, kan de afstand tot de constructie bepaald worden met de volgende vuistregels (zie ook figuur 6): Pagina 6 van 72 De radar moet vrij zicht hebben tot het laagste water. Er mogen zich geen obstakels binnen de radarbundel bevinden. Om te zorgen dat de constructie zelf niet binnen de bundel valt, kan de minimale afstand berekend worden waarbij de radar nog vrij zicht heeft naar het wateroppervlak. Vanwege de openingshoek van de bundel kan deze afstand berekend worden door 10% van de ophanghoogte boven laag water te nemen. De laagst verwachte waterstand op deze locatie is NAP-3,55 m. De minimale afstand van de radar wordt daarmee: 0,1(h + 3,55) = 1,56 m. Wanneer een constructie in het water geplaatst wordt, zal deze constructie invloed hebben op de stroming, golven en waterstand nabij de constructie. Deze invloed is het grootst direct op de constructie en neemt af naarmate de afstand groter wordt. De TU Delft heeft in opdracht van team Hydro onderzoek gedaan naar deze effecten bij gebruik van een dichte ronde constructie (meetpaal) en heeft geconcludeerd dat, in elk geval voor golfmetingen, de invloed vanaf een afstand van drie maal de paal- diameter verwaarloosbaar is. Figuur 6: zijaanzicht plaatsing van de radars bij een enkele meetpaal Wanneer gekozen wordt voor een dichte ronde constructie, moeten beide radars op een afstand van x=0,1(h+3,55)+3d buiten de constructie geplaatst worden, waarbij h=NAP+12 m. De radar mag hierbij niet verticaal bewegen omdat dit zorgt voor een grotere onzekerheid in de waterstand- en golfhoogtemeting. Oriëntatie van, en afstand tussen de radars De twee radars dienen zoveel mogelijk dwars op de stroming en dwars op de gol- frichting geplaatst te worden. Omdat de stroom- en golfrichting beide voornamelijk uit het noordwesten komen (stroming ook uit het zuidoosten), moeten de radars dwars op de golfrichting geplaatst worden omdat golfrichting in deze eisen dominant is (figuur 7). Zie ook het rapport van Deltaresover de maatgevende randvoorwaar- den nabij de Eemshaven. De bundel van een radar mag niet te dicht bij de bundel van een andere radar ko- men omdat dit voor verstoring van de meting kan zorgen. De minimale afstand tus- Pagina7van72 | 18 september 2013 sen twee radars is 5 m. Wanneer aan weerszijden van de constructie (tegenover elkaar) een radar wordt geplaatst, wordt ook aan deze voorwaarde voldaan. In fi- guur 7 is een bovenaanzicht gegeven waar de radars aan weerszijden van een con- structie zijn geplaatst. Figuur 7: bovenaanzicht oriëntatie van de radarsten opzichte van de stroom- en golfrichting (45˚ en 225˚ t.o.v. noord) De radar dient horizontaal en zoveel mogelijk trillingsvrij geplaatst te worden. De uithouder dient daarom uit een stabiele en stevige constructie te bestaan. Voor montage wordt vanuit het CIB een montageplaat (zie figuur 5) bij de radar gele- verd. Daarnaast is het van belang om te zorgen dat de radar toegankelijk is voor onderhoud (bijvoorbeeld door middel van een schuif- of kniksysteem). 1.3 Één DNM in een waterdichte ruimte op minimaal NAP+6,15 m, met vlotterbuis en toevoeropening in de constructie Voor het meten van waterstand wordt één DNM geplaatst (figuur 8). De DNM dient in of op de meetconstructie, op een degelijke ondergrond (vloer) geplaatst te worden. De DNM moet horizontaal en stabiel geplaatst worden. De DNM is verbonden met een vlotter welke zonder belemmeringen binnen de constructie tot aan het wateroppervlak gebracht moet kunnen worden. Hiervoor is binnen de constructie een vlotterbuis nodig. De binnenkant van de Figuur 8: DNM op statief vlotterbuis dient in verbinding te staan met het open water. Hiervoor is een toevoeropening in de constructie nodig. 1.3.1 Vlotterbuis Een vlotterbuis is een open buis met een binnendiameter van 400 mm. De onder- kant van de vlotterbuis loopt taps toe waarbij de diameter over een afstand van 268 mm afneemt tot 108 mm (zie figuur 9). De vlotterbuis wordt dubbel uitgevoerd (fi- guur 10). Bij storing in een van de vlotterbuizen moet de DNM te verplaatsen zijn naar de andere vlotterbuis, de DNM moet daarom boven beide vlotterbuizen te plaatsen zijn. Beide vlotterbuizen moeten binnen de constructie doorlopen vanaf de Pagina 8 van 72 vloer tot NAP-5 m (zie figuur 12). De vlotterbuizen worden door de constructie be- schermd tegen golven en ijsgang. Figuur 9: Doorsnede onderkant vlotterbuis. De genoemde maten zijn in mm en zijn geschat aan de hand van een tekening. De binnendiameter van 400mm is vast. De overige maten mogen 1% afwijken. 1.3.2 Toevoeropening De binnenkant van de vlotterbuis dient in verbinding te staan met het open water. Hiervoor zijn twee toevoeropeningen in de constructie (paal) nodig. De toevoerope- ningen moeten afsluitbaar zijn (bijv. door middel van een dichtschroefbare flens) zodat de constructie voor onderhoud kan worden leeggepompt. Deze toevoerope- ningen zijn de enige openingen in de constructie onder NAP+10 m waar water door binnen de constructie kan komen. De twee toevoeropeningen moeten beide op NAP-8 m geplaatst worden (zie figuur 12. De toevoeropeningen moeten tegenover elkaar en in de stroming geplaatst wor- den (figuur 10). De grootte van de toevoeropening hangt, bij een ronde paal, af van de diameter van de paal.Bij een paal met een diameter van 1,5 m heeft de toevoer- opening een diameter van 10 cm en bij een paaldiameter van 2 m is dat 16 cm. De juiste maat van de toevoeropening hangt dus af van het ontwerp (diameter) van de paal. Bij andere paaldiameters dan hierboven genoemd, dient de diameter van de toevoeropening bij RWS opgevraagd te worden. Tekeningen met maten van een standaard toevoeropening zijn gegeven in bijlage 1. Figuur 10: bovenaanzicht oriëntatie toevoeropeningen en vlotterbuizen t.o.v. de stroming bij een ronde constructie Pagina9van72 | 18 september 2013 1.3.3 DNM op werkhoogte boven NAP+6,15m De DNM zelf wordt in een waterdichte ruimte boven de vloer geplaatst. De vloer bevindt zich op een hoogte van minimaal NAP+6,15 m (de hoogste waterstand die gemeten moet kunnen worden). Het heeft echter de voorkeur om deze net zo hoog te plaatsen als de overige instrumenten en telemetrie (met uitzondering van de windsensoren en ADCP’s). Rond de DNM moet genoeg werkruimte zijn voor onder- houd aan de DNM. Dit geldt ook bij toepassing van een DNM kast waar rond de kastdeur genoeg ruimte vrij moet blijven voor openen van de deur en het doen van onderhoud (figuur 11). Indien gekozen wordt om de DNM in een DNM kast te plaat- sen, moet de kast op werkhoogte boven de vloer op de vlotterbuis worden ge- plaatst. Omdat onder de kast een buis van 1 m voor het contragewicht moet worden geplaatst, dient er minimaal 1,10 m ruimte onder de kast vrij te blijven. Voor het op hoogte monteren van de kast, kan de vlotterbuis verlengd worden tot boven de vloer. In het deel van de vlotterbuis dat boven de vloer uitsteekt, bevindt zich een luik tot 15 cm onder de kast. Het luik is 50 x 50 cm en geeft toegang tot de vlotter en de vlotterbuis (voor onderhoud en inmeten t.o.v. NAP). Team Hydro heeft voor een dergelijke opstelling een tekeningenpakket beschikbaar. Figuur 11: DNM in een kast Naast een DNM kast, kan de DNM ook op een statief boven de vloer geplaatst wor- den (zie figuur 8). Hiervoor is een waterdichte ruimte in of op de constructie nodig. Pagina 10 van 72

Description:
twee Radac Waveguide Radars geplaatst (figuur 5). Beide radars dienen boven water aan de meetopstelling bevestigd te worden waarbij de radar vrij zicht heeft tot de laagst verwachte waterstand. Ook dient de radarmeting zo min mogelijk beïnvloed te worden door hydrodynami- sche effecten nabij de
See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.