Een demon beheerst het Russische hof in St. Petersburg. Hij ziet er onheilspellend, woest en lelijk uit. Toch is hij een heilige die wonderen kan verrichten met zijn handen. Het is de wonderdoener Raspoetin. Het zoontje van de tsaar heeft hij genezen van een dodelijke ziekte en vanaf dat moment neemt Raspoetin een machtspositie in. Raspoetin verlangt dat zijn buitenechtelijke dochter Nadja samen opgevoed zal worden met de dochters van de tsaar. Nadja wordt verliefd en Nicolai, de jonge gardeofficier, beantwoord haar liefde met een hartstocht die Raspoetin, vol vaderlijke bezorgdheid, argwanend gadeslaat. Maar dan razen de stormen van de revolutie over het land en de geliefden worden gescheiden. Als zij na een avontuurlijke vlucht op weg zijn naar de vrijheid, slaat het noodlot hard toe. Later bevindt Nadja zich met haar kind in Parijs. De verschrikkelijke herinneringen aan de moord op Nicolai draagt zij in haar hart met zich mee, met het besef dat zij ongeluk brengt, dat zij vervloekt is, omdat zij de dochter van Raspoetin is.