Regen overspoelt de continenten. De mensen vluchten de steden uit, naar hoge gebieden, waar de bijna machteloze regering opvangkampen heeft georganiseerd. Maar het water blijft stijgen en op de tenslotte onbegrensde regenzee zoeken de mensen redding op alles wat vaart en drijft.
Op een vlot, uitgerust met voedselvoorraden, brengt het lot een groepje mensen bijeen, vogels van divers pluimage, die met vereende krachten voor hun bestaan vechten. Maar de 'kapitein' van het vaartuig ontpopt zich allengs als een ware tiran, die in zijn grootheidswaan meent een profeet te zijn - het logboek wordt zijn bijbel - en uiteindelijk waant hij zich een god. Van de opvarenden durft niemand zich tegen hem te verzetten, tot de krankzinnige het offer eist van een ongeboren kind...