ebook img

Monitor Investeringen V&V 2011-2015 PDF

0.63 MB·Dutch
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Monitor Investeringen V&V 2011-2015

Monitor Investeringen V&V 2011-2015 Meting december 2014 Drs. A. (André) J.J. van der Kwartel Drs. W.(Willem) van der Windt Kiwa Carity Samenvatting Aanleiding en doelstelling monitor Eind 2011 is door betrokken partijen het convenant “Investeringen Intramurale Lang- durige Zorg 2012-2015” ondertekend. Vanaf 1 januari 2012 zouden extra financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor verbetering van de kwaliteit van zorg, onder meer door het werven en opleiden van meer personeel en andere investerin- gen in zorgmedewerkers. Onder invloed van de bezuinigingen werd dit zorg brede convenant vanaf 1 januari 2013 toegespitst op de intramurale V&V sector. In Vroonhof et al (2014) worden (op basis van een lineair afgeleid groeipad) de vol- gende doelstellingen genoemd die de investeringsmiddelen in termen van personeel zouden moeten verwezenlijken: het aantal zorgmedewerkers in de V&V sector zou tussen 2011 en 2013 jaarlijks met bijna 3400 moeten groeien. De voorliggende monitor heeft tot doel de ontwikkeling van de netto effecten van de investeringsgelden in beeld te brengen. Het betreft de ontwikkeling in het (extra) aan- tal zorgmedewerkers in de intramurale V&V-sector. Naast het werven van extra personeel kunnen de investeringsmiddelen onder andere ook worden gebruikt voor het creëren van extra stageplaatsen en het bieden van extra opleidingsmogelijkheden aan de zittende zorgmedewerkers. De voorliggende rapportage beschrijft de ontwikkeling van het aantal zorgmedewer- kers in loondienst in de V&V-sector in de periode ultimo 2011 – ultimo 2013. Deze rapportage (de tweemeting) bouwt voort op de nulmeting (Vroonhof et al, 2012), de éénmeting (Vroonhof et al, 2013) en de update van de éénmeting (Vroonhof et al, 2014). Naast gegevens over de ontwikkeling van het personeel in loondienst, zijn ook gegevens opgenomen over de ontwikkeling van het aantal stageplaatsen en over de door zorgmedewerkers gevolgde opleidingen. Over inhuur van zorgmedewerkers zijn vrijwel geen gegevens bekend. Sinds de nulmeting is dus de situatie rond de toch al beperkt beschikbare gegevens nog minder gunstig geworden. Verder is de invloed van ander beleid sterk verstorend voor een eenduidige beoordeling van de gegevens. Ook werpen de transities in de langdurige zorg hun schaduw vooruit: door betrokkenen wordt reeds geanticipeerd op de situatie die men in de nabije toekomst verwacht. Dit alles maakt dat het lastig is om de gevonden uitkomsten eenduidig te beoordelen. Het aantal zorgmedewerkers in loondienst ultimo 2011 – ultimo 2013 Het aantal zorgmedewerkers in loondienst in de intramurale V&V-sector nam in de periode 2011-2012 toe; in de periode 2012-2013 stagneerde deze groei: in personen was er sprake van een lichte toename, in FTE’s van een lichte afname. Het netto effect van de investeringsgelden De hier geschetste groei en latere stagnatie in de groei van de werkgelegenheid moet worden gecorrigeerd voor de autonome groei van het personeel die het gevolg is van ontwikkelingen in de zorgproductie. De autonome groei is berekend aan de hand van het gewogen aantal verzorgingsdagen in de V&V-sector. Tussen 2011 en 2012 be- droeg de autonome groei 3,1%, tussen 2012 en 2013 1,5%. In de eerste periode, 2011-2012, is er duidelijk sprake van een netto effect in de toe- name van het personeel, zowel in personen als in FTE’s. Zoals Vroonhof et al (2014) ook al constateerden, kan voor deze periode de conclusie zijn dat “… een deel van de investeringsgelden is gebruikt om meer medewerkers aan te stellen…”. In de tweede periode zien we echter een ander beeld. De omvang van de werkgele- genheid is nauwelijks veranderd. Omdat er wel sprake is van een groei in de zorg- productie, is er in deze periode per saldo sprake van een negatief netto effect: met - 1 - ongeveer evenveel personen en FTE’s wordt meer zorgproductie behaald dan in de voorliggende periode. Over de gehele periode 2011-2013 zien we dat de bruto groei van de werkgelegenheid vrijwel overeenkomt met de autonome groei. Conclusies omtrent deze uitkomsten Het is lastig een eindconclusie te trekken, omdat de geschetste ontwikkeling de resul- tante is van diverse deelprocessen. Het kan zijn dat zorgaanbieders vanwege de dreigende bezuinigingen en het mogelijk verwachte overschot aan zittend personeel, terughoudend zijn geweest met het werven van personeel. Het kan zijn dat de inten- siveringsgelden meer dan uit de cijfers blijkt, zijn gebruikt voor bijscholing van het eigen personeel. Maar ook is het mogelijk dat dankzij de intensiveringsgelden minder mensen de V&V-sector hebben verlaten. Dat soort effecten zijn niet na te gaan met de beschikbare informatie. Verder zijn er nog andere aspecten die een rol kunnen spelen, zoals:  Het ontbreken van gegevens over de inhuur van uitzendkrachten. De kosten voor deze groep zijn wel toegenomen.  Er is tijd nodig om personeel na bijvoorbeeld bijscholing van functie naar functie te laten doorstromen.  In alle jaren wordt uitgegaan van dezelfde verdeling van personeel naar intramu- raal en extramuraal. In 2013 kan er sprake zijn van anticiperend gedrag op de hervormingen, waardoor deze verhouding ten gunste van intramuraal is veran- derd.  Dit zelfde geldt grosso modo voor de verdeling van het personeel in zorgperso- neel en overige personeel in de intramurale setting. Ook hier kan in 2013 sprake zijn van een onderschatting van de relatieve omvang van het zorgpersoneel.  Leerlingen die de BBL-er route volgen tellen mee als zorgpersoneel. Zij zijn ech- ter niet volledig inzetbaar. Hun afname in 2013 telt echter wel volledig mee.  De intensiveringsgelden zijn voor 2013 behouden gebleven voor de V&V- organisaties, maar dat is deels ten koste gegaan van de beschikbare groeiruimte. Het is niet uit te sluiten dat de zorgkantoren afspraken gemaakt hebben om de groeiruimte toch hoger te laten uitkomen ten koste van de tarieven.  De revalidatiezorg is in 2013 overgegaan naar de Zorgverzekeringswet. Deze productie kon dus niet meegenomen worden en is bijgeschat.  De productiegegevens bevatten ook het Volledig Pakket Thuis. Dit kan leiden tot een overschatting van de werkelijke volume ontwikkeling intramuraal.  Het is niet uitgesloten dat cliënten hoger geïndiceerd zijn om de dreigende bezui- nigingen het hoofd te bieden, waardoor eveneens een overschatting van de wer- kelijke volume ontwikkeling optreedt. Extra investeringen in scholing voor zittend en toekomstig personeel De investeringsgelden konden ook worden aangewend voor scholing van het zittend en toekomstig personeel. Hier valt onderscheid te maken naar door het Ministerie van OCW bekostigde opleidingen en overige opleidingen. Door OCW bekostigde opleidingen Het aantal personen dat een door het Ministerie van OCW bekostigde opleiding volgt is in de periode 2011-2014 elk jaar gestegen. Volgden in het tijdvak 2010-2011 45.000 leerlingen een opleiding, in het tijdvak 2013-2014 is dat toegenomen tot 55.000. De groei in het aantal FTE’s voor stages was iets minder groot, omdat de BBL, met verhoudingsgewijs meer tijd voor stages, minder sterk groeide dan de BOL. Overige opleidingen en trainingen Instellingen konden de intensiveringsmiddelen ook gebruiken om hun medewerkers méér of specifieke trainingen en cursussen te laten volgen. In de werknemersenquête 2013 is onder meer gevraagd hoeveel medewerkers welk type opleidingen, trainingen en/of cursussen hebben gevolgd. Daaruit komen onder meer de volgende beelden naar voren: - 2 -  Bijna 70% van de zorgmedewerkers heeft in 2012 ten minste één cursus of trai- ning gevolgd.  Zeker 49% van de zorgmedewerkers heeft meer dan één training of cursus ge- volgd.  Zorgmedewerkers volgen vooral trainingen of cursussen die zijn gericht op zorg- taken, communicatie en/of omgaan met agressie. In hoeverre zijn de doelstellingen van de investeringsgelden gehaald? Het is lastig om een conclusie te trekken over de gehele periode 2011-2013. In de eerste fase lijkt er sprake te zijn van het volledig bereiken van de doelstellingen, zoals ook al in de éénmeting werd geconcludeerd. De periode 2012-2013 laat echter een ander beeld zien. We zien een groeiende zorgproductie bij een vrijwel gelijk blijven van het zorgpersoneel. Dat duidt niet op een verhoging van de kwaliteit van de inzet van het zorgpersoneel. Over de gehele periode 2011-2013 gezien lijkt de ontwikke- ling in de tweede periode die in de eerste periode teniet te doen. Echter, er zijn veel beperkingen aan de gehanteerde beschikbare cijfers en de veranderde omstandighe- den (effecten van ander beleid, de invloed van de grote transities) maken dat hieruit geen eenduidige conclusies te trekken zijn. Daarbij kan ook de vraag worden gesteld hoe de ontwikkeling zou zijn geweest zon- der de extra investeringsmiddelen? Die vraag is echter nogal speculatief en kan met de beschikbare gegevens eveneens niet zonder meer worden beantwoord. Over de andere mogelijke toepassingen van de intensiveringsmiddelen kan weinig expliciet worden geconcludeerd. Er zijn geen gegevens bekend over de ontwikkeling van de inhuur van extra zorgmedewerkers (uitzendkrachten, ZZP-ers). Over extra trainingen en cursussen voor zorgmedewerkers zijn alleen gegevens bekend uit de werknemersenquête 2013. Deze geven echter geen volume-informatie. Voor wat betreft het aantal stageplaatsen kan worden geconcludeerd dat zich in de periode 2011-2014 de volgende ontwikkeling heeft voorgedaan: het aantal personen dat ge- bruik maakt van een stageplaats is volgens opgave van het Stagefonds aanzienlijk gegroeid. In personen bedroeg de groei 23%, gemeten in FTE’s gemoeid met een stage 21%. Dit verschil is een gevolg van de sterkere groei van de dagopleidingen met een minder omvangrijk stage aandeel in hun curriculum dan de leerlingen van de Beroeps Begeleidende Leerweg. - 3 - - 4 - Inhoud Samenvatting 1 Inhoud 5 1 Inleiding 7 1.1 Achtergrond 7 1.2 Onderzoeksvragen 7 1.3 Werkwijze 7 1.4 Voorbehoud 8 1.5 Leeswijzer 8 2 Het aantal zorgmedewerkers in de V&V 11 2.1 Inleiding en kanttekeningen 11 2.2 Overzicht van de resultaten 11 2.3 Het aantal zorgmedewerkers in loondienst 11 2.4 Aantal zorgmedewerkers niet in loondienst 12 3 Opleidingstrajecten voor zorgmedewerkers 13 3.1 Overzicht van resultaten 13 3.2 Door OCW bekostigde (initiële) opleidingen 13 3.2.1 Gevolgde werkwijze 13 3.2.2 Opleidingstrajecten MBO 13 3.2.3 Opleidingstrajecten HBO 14 3.3 Niet door OCW bekostigde opleidingen, cursussen en trainingen 15 4 Netto-effect van de investering V&V 17 4.1 Inleiding 17 4.2 Overzicht 17 4.3 Berekening 17 4.4 Beschouwing 18 Bijlagen 21 I Schatting ontwikkeling aantal zorgmedewerkers V&V 23 II Mutaties in de productie V&V 27 III Literatuur 29 - 5 - - 6 - 1 Inleiding 1.1 Achtergrond In november 2011 is door betrokken partijen het convenant “Investeringen Intramura- le Langdurige Zorg 2012-2015” ondertekend. Vanaf 1 januari 2012 zouden extra fi- nanciële middelen beschikbaar worden gesteld voor verbetering van de kwaliteit van zorg onder meer door het opleiden en werven van (extra) personeel en andere inves- teringen in zorgmedewerkers. Aanvankelijk was dit convenant bedoeld voor de gehele langdurige zorg, maar onder invloed van het bezuinigingsbeleid is besloten vanaf 1 januari 2013 de beschikbare financiële middelen te beperken tot de verpleeg- en verzorgingstehuizen. De betrokken partijen hebben afgesproken de effecten van deze investering door de tijd heen te monitoren. Het gaat dan in het bijzonder om te volgen hoeveel extra zorgmedewerkers in dienst zijn genomen en hoeveel andere inspanningen zijn ge- pleegd om de kwaliteit van de zorg in de V&V te verhogen. Inmiddels zijn in het kader van de monitor drie rapporten verschenen:  De nulmeting per 31 december 2011 (publicatiedatum 23 oktober 2012)  De éénmeting per juni 2013 (publicatiedatum 19 juni 2013)  De éénmeting per juni 2013 (update) (publicatiedatum 8 mei 2014) Deze rapporten zijn opgesteld door een consortium, bestaande uit Panteia en SEOR. 1.2 Onderzoeksvragen Het doel van de monitor was om antwoord te geven op de volgende vragen: 1. Hoeveel zorgmedewerkers (in personen en fte’s) zijn er in de V&V aan het begin van de inzet van de extra middelen (31 december 2011, nulmeting) per onder- scheiden functieniveau? 2. In welke mate wordt geïnvesteerd in scholing voor bestaand en nieuw personeel? 3. Hoeveel (extra) zorgmedewerkers (in personen en fte’s) zijn er in de V&V één jaar na het beschikbaar komen van de extra middelen (31 december 2012, één- meting), respectievelijk twee jaar na het beschikbaar komen van de extra midde- len (31 december 2013, tweemeting)? Hierbij gelden dezelfde differentiaties als bij vraag 1. 4. Welk deel van de extra zorgmedewerkers in de V&V is het gevolg van die extra middelen? 5. In welke mate wordt extra geïnvesteerd in scholing voor zittend en toekomstig personeel? 6. In hoeverre worden met deze resultaten de (tussen)doelen van de inzet van de extra middelen bereikt? De eerste twee vragen zijn beantwoord in de nulmeting (oktober 2012). De overige vragen zijn voor de peildatum 31 december 2012 beantwoord in de éénmeting (mei 2013), respectievelijk de update daarvan (mei 2014). Het voorliggende rapport be- antwoordt de vragen 3 tot en met 6 voor het peilmoment 31 december 2013. 1.3 Werkwijze Voor dit rapport is dezelfde werkwijze gevolgd als in de eerdere metingen. Eerst is een schatting gemaakt voor het aantal zorgmedewerkers in de V&V ultimo 2011, 2012 en 2013. Deze schatting is gebaseerd op gegevens van het CBS, aangevuld met trendgegevens van het PGGM. Vervolgens worden de mutaties 2011-2012 en 2012-2013 in het aantal zorgmedewerkers gecorrigeerd voor de autonome groei in deze jaren. De autonome groei wordt geschat door de mutatie in de productie (uitge- drukt in gewogen aantal ZZP-en). Het verschil tussen de mutaties in het aantal zorg- medewerkers en de mutaties in de autonome groei geeft het aantal ‘extra’ zorgme- dewerkers dat in de V&V in de jaren 2012 en 2013 is ingestroomd. Dit aantal extra - 7 - zorgmedewerkers kan een indicatie vormen voor de effecten van de extra intensive- ringsmiddelen. Deze ‘extra’ zorgmedewerkers vormen echter slechts een deel van de mogelijke ef- fecten van de investeringsgelden. Andere effecten kunnen zijn terug te vinden in een mogelijke toename van tijdelijke inhuur, van het aantal medewerkers in opleiding (stagiaires) en in een intensivering van de opleidingsmogelijkheden voor zittende zorgmedewerkers. Ook deze ontwikkelingen worden in deze monitor zo goed moge- lijk in beeld gebracht. 1.4 Voorbehoud Hier is echter een voorbehoud op zijn plaats. Het convenant is opgesteld in een peri- ode waarin nog geen sprake was van ingrijpende bezuinigingen, zoals die door de overheid in de afgelopen jaren zijn aangekondigd en uitgevoerd. Die beleidsomslag heeft allerlei gevolgen die het lastig maken om nog de precieze effecten te meten van de inzet van extra financiële middelen in de V&V. De onderzoekers van Panteia en Seor stelden daarover in het verslag van de éénmeting (juni 2013) het volgende: “Nieuwe ontwikkelingen binnen de V&V vanaf 2013 belemmeren verdere mo- nitoring van de netto-effecten van de investeringen. Deze zijn zo rigoureus dat het scheiden van de effecten van de verschillende maatregelen – zoals de maatregelen voortvloeiend uit het Regeerakkoord - niet meer betrouwbaar uitgevoerd kan worden. Hierdoor is het vrijwel onmogelijk om de doelstellin- gen van de investeringsmiddelen op de wijze zoals dat in deze éénmeting plaats gevonden heeft in kaart te brengen.” (Monitor Investeringen V&V 2011- 1015 – Eénmeting juni 2013, pag. 10) Wij kunnen deze conclusie alleen maar onderschrijven. Er mag verwacht worden dat zorgaanbieders in hun personeelsbeleid vooruitlopen op de komende bezuinigingen, met allerlei mogelijke effecten op het personeelsbestand. Daarnaast zijn inmiddels weer nieuwe beleidsbeslissingen geïmplementeerd die vergelijkingen met voorgaan- de jaren lastiger maken. Denk bijvoorbeeld aan de overheveling van de geriatrische revalidatie van de AWBZ naar de ZVW per 1 januari 2013. Hierdoor is de zorgproduc- tie in 2013 voor de V&V-sector niet zonder meer te vergelijken met die van de voor- gaande jaren. Deze zorgproductie is van belang om de autonome groei van het per- soneel te kunnen schatten. Een en ander betekent dat de resultaten die wij in het voorliggende onderzoek zullen presenteren de uitkomst zullen zijn van de combinatie van meerdere beleidseffecten én van enkele noodzakelijke bewerkingen in het beschikbare kwantitatieve materiaal om überhaupt tot een schatting van de effecten van de investeringsmiddelen te kun- nen komen. Dat betekent dat de resultaten met de nodige voorzichtigheid zullen moe- ten worden geïnterpreteerd. 1.5 Leeswijzer De opbouw van deze rapportage komt overeen met die uit de eerdere éénmeting en de update daarvan. Voor zover inhoudelijke achtergronden, overwegingen en argu- menten bij de resultaten in deze tweemeting onveranderd zijn, zullen deze in dit rap- port kort worden samengevat. Voor meer uitgebreide beschrijvingen hiervan verwij- zen wij naar de eerdere rapporten. In hoofdstuk 2 geven wij de schatting van het aantal zorgmedewerkers ultimo 2013. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de ontwikkeling van het aantal opleidingstrajec- ten voor zorgmedewerkers. In hoofdstuk 4 wordt een schatting gegeven van de ontwikkeling van het aantal zorg- medewerkers in de V&V-sector, de autonome groei van de zorgproductie en de daar- uit volgende ‘netto’ toename van het aantal zorgmedewerkers in de V&V-sector. - 8 -

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.