De Lokale macht van de Adel op het Brabantse Platteland 1750-1860 Ruben Demey Promotor : prof.dr. Paul Janssens Commissarissen : prof.dr. Michael Limberger en dr. Klaas Van Gelder Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis academiejaar 2012-2013 Verklaring i.v.m. de consulteerbaarheid Ondergetekende, Ruben Demey Masterstudent in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2012-2013 en auteur van de scriptie met als titel: De Lokale Macht van de Adel op het Brabantse Platteland 1750-1860 verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, 8 augustus 2013 (handtekening) 2 Dankwoord Eerst en vooral wens ik mijn promotor prof.dr. Paul Janssens te bedanken. Dit niet alleen omdat hij bereid was mij te begeleiden bij het voeren van dit onderzoek maar ook omwille van de manier waarop hij dit deed. Hij was steeds bereid om met plezier vragen te beantwoorden en onduidelijkheden uit te klaren. Ook kon hij mij steeds opnieuw motiveren om verder te gaan. Vaak verliet ik dan ook zijn kantoor met een veel positiever gevoel dan voorheen. Voorts wil ik ook het vriendelijke personeel van een aantal instellingen bedanken. Eerst en vooral het personeel van de UGent-bibliotheek. In het bijzonder ben ik de medewerkers van de handschriftenleeszaal dankbaar omdat ze mij op een zeer eenvoudige wijze toegang verschaften tot de Popp-leggers en hierbij zeer vriendelijk waren. Gedurende het tweede semester was ik er een soort 'vaste klant' maar de uren in deze handschriftenleeszaal waren zeer aangenaam. Ook het personeel van het rijksarchief Anderlecht was erg behulpzaam en schoot mij vaak met de glimlacht te hulp. Tenslotte wens ik ook het personeel van de afdeling 'kostbare werken' van de KBR te bedanken voor hun hulpvaardigheid. Ook mijn collega-masterstudenten wil ik van harte bedanken. We hebben- in de meeste gevallen- reeds een hechte vriendschap sinds de eerste bachelor. Het was dan ook een enorme steun om samen aan onze masterproef te werken en elkaar met raad en daad te ondersteunen. Daarom wil ik in het bijzonder Lisa Demets, Frea Vancraeynest, Pieterjan De Coninck, Maureen Coeck en Cynthia Van der Heyden bedanken. Tenslotte wens ik mijn gezinsleden te bedanken voor de morele steun die ze mij gaven en het verdragen van alle stress die af en toe de kop op stak. 3 Inhoudsopgave Verklaring i.v.m.consulteerbaarheid………………………………………………………………………………..……………….2 Dankwoord…………………………………………………………………………………………………………………………………………3 Inhoudsopgave…………………………………………………………………………………………………………………………………..4 Inleiding…………………………………………………………………………………………………......................................7 1.1 Historisch kader………………………………………………………………………………………………………………………….11 1.2 Literatuur 1.2.1 'Historiographie de l'Ordre'………………………………………………………………………………………….13 1.2.2 achttiende eeuw………………………………………………………………………………………………………….13 1.2.3 negentiende eeuw……………………………………………………………………………………………………….15 1.2.4 Internationale literatuur………………………………………………………………………………………………19 1.2.5. Belgische literatuur…………………………………………………………………………………………………….21 1.2.6 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………..24 1.3. Theoretisch kader 1.3.1 Adel 'A flickering Holograph'…………………………………………………………………………………………………….25 1.3.1.1 ancien régime…………………………………………………………………………………………………………..25 1.3.1.2 moderne en hedendaagse tijd…………………………………………………………………………………..27 1.3.1.3 praktische afbakening………………………………………………………………………………………………30 1.3.2 Geografische en chronologische afbakening……………………………………………………………………………34 1.4.2.1 Hertogdom Brabant/Departement van de Dijle/Provincie Brabant…………………………..34 1.4.2.2 Het lokale niveau : het institutioneel kader……………………………………………………………….34 1.4.2.3 Stad en platteland…………………………………………………………………………………………………….36 1.3.2.4. chronologische afbakening………………………………………………………………………………………37 1.3.3 Lokale macht……………………………………………………………………………………………………………………………38 1.3.4. Herdefiniëring van de probleemstelling…………………………………………………………………………………..39 4 1.4. Algemeen Methodologisch kader…………………………………………………………………………………………….41 Onderzoek Hoofdstuk 1 : residentie van de adel in de tweede helft van de achttiende eeuw- heerlijke benoemingsbrieven 1748-1792 ………………………………………..…………………………………………………………….43 1.1 de bron : ambtelijke benoemingsbrieven……………………………………………………………………………………44 1.2. Gachard……………………………………………………………………………………………………………………………………..47 1.3. representativiteit van de steekproef………………………………………………………………………………………….48 1.4 verwerking benoemingsbrieven………………………………………………………………………………………………….50 1.4.1 selectie van de bruikbare aktes……………………………………………………………………………………50 1.4.2 verdere verwerking………………………………………………………………………………………………………53 1.5 esultaten…………………………………………………………………………………………………………………………………..56 1.6 conclusie…………………………………………………………………………………………………………………………………….61 Hoofdstuk 2 : Grondbezit en residentie midden negentiende eeuw -Atlas Cadastral Parcellaire……………………………………………………..…………………………………………………………………………………62 2.1 de bron : Atlas Cadastral Parcellaire de Belgique of de leggers van P.C. Popp…………………………….64 2.1.1 Het kadaster in België en Popp…………………………………………………………………………………….64 2.1.2 bronnenkritiek……………………………………………………………………………………………………………..66 2.2 methodologie……………………………………………………………………………………………………………………………..68 2.3 Resultaten…………………………………………………………………………………………………………………………………..72 2.3.1 aard en grootte van het grondbezit……………………………………………………………………………..72 2.3.2 Geografische spreiding………………………………………………………………………………………………..75 2.3.3 residentie……………………………………………………………………………………………………………………79 2.4 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………………………85 5 Hoofdstuk 3 : Politieke participatie op lokaal niveau- burgemeesterschap .....................................87 3.1 de bron : administratieve almanakken………………………………………………………………………………………..88 3.2 methodologie……………………………………………………………………………………………………………………………..89 3.3 resultaten……………………………………………………………………………………………………………………………………90 3.4 conclusie…………………………………………………………………………………………………………………………………….94 Algemene conclusie…………………………………………………………………………………………………………………95 Bijlagen………………………………………………………………………………………………………………………………………….…98 Cd-rom…………………………………………………………………..…………………………………………………………….98 papieren bijlagen…………………………………………………….…………………………………………………………103 Tabellen en Grafieken…………………………………………………………………………………………………………………….106 Opgave van Bronnen en literatuur…………………………………………………………..……………………………………..107 6 Inleiding "Whatever strategy one adopted towards urban society the sine qua non for succesful aristocratic politics was to retain control over one's rural base. This was true whether, as in England, one was merely trying to win parliamentary elections, or, as in the Prussia of 1848, when counter-revolution was on the agenda. Neither the English nor the Prussian aristocracy lost control over the countryside. (…) In the history of the nineteenth-century aristocracy no relationship is more important than that between nobles and the rural sub-elites, particularly the richer peasant and farmer."1 Ik groeide op in het West-Vlaamse Beernem, een gemeente in het Brugse Ommeland. Het is een relatief kasteelrijk gebied en deze kastelen vormden dan ook mee het decor voor mijn jeugd. Van adellijke bewoners is in de meeste gevallen geen sprake meer maar toch bleef de herinnering aan hen erg aanwezig. Ik hoorde de verhalen over de kunstweekends die door gravin Hélène d'Hespel georganiseerd werden op het kasteel Driekoningen tussen 1951 en 1982.2 Ook enkele straatnamen zoals de naar de echtgenoot van de gravin genoemde Hubert d'Ydewallestraat wekten mijn nieuwsgierigheid op. Beernem is ook de gemeente van de zogenaamde 'Moorden van Beernem', een reeks onopgehelderde moorden en verdwijningen in het Beernemse tussen 1915 en 1944. De boeken van de heemkundige Alfons Ryserhove over deze moorden leverden de nodige nachtmerries op. Opvallend was wel dat het eerste slachtoffer jonkheer Henri d'Udekem d'Acoz uit Ruddervoorde was. Ook was er in deze boeken sprake van de aristocratische burgemeester Etienne de Vrière die begin twintigste eeuw burgemeester van Beernem was. Dit alles wekte misschien onbewust mijn interesse voor edelen in de moderne en hedendaagse tijd. In de loop van mijn bacheloropleiding geschiedenis koos ik ervoor om oefeningen te maken binnen het thema adelsgeschiedenis onder begeleiding van prof.dr. Paul Janssens. In groepsverband onderzochten we op deze manier kastelen en hun kasteelbewoners. Omwille van de positieve ervaringen die dit onderzoek opleverde besloot ik voor mijn bachelorproef eveneens binnen de adelsgeschiedenis te blijven. De relatie tussen de adel en de opeenvolgende regimes op het grondgebied van het huidige België tussen 1789 en 1830 vormden het voorwerp van deze bachelorproef. Dit chronologisch kader werd gekozen omdat het een boeiende periode is wat betreft de lotgevallen van edelen. De Franse republikeinse wetten en maatregelen culmineerden in een officiële afschaffing van de adel. Vandaag bestaan er echter nog steeds edelen en mijn ervaringen in 1 D. Lieven, The Aristocracy in Europe 1815-1914. Londen, The Macmillan Press Ltd, 1992, p.8. 2 zie ook R. Braet, Schriften van Driekoningen : een geschiedenis van Beernem, zijn kastelen en de kunstweekends, Beernem, Windroos, 2005, 386 p. 7 Beernem illustreerden het bestaan van edelen na de Franse Tijd. Het leek dan ook interessant om eveneens de Nederlandse periode te bestuderen om het herstel van de (wettelijke) positie van de adel op te nemen in de bachelorproef. Regelmatig doken hierbij kasteelheren op die ook de functie van burgemeester opnamen, soms van generatie op generatie. Ondanks de focus van deze bachelorproef op de relatie tussen de edelen en de opeenvolgende regimes, met nadruk op de verhouding met de centrale overheid, kon ik mij niet van de indruk ontdoen dat de relatie tussen edelen en de lokale dorpsgemeenschap eveneens interessant kon zijn en dat de rol van de adel, zeker in de negentiende eeuw nog niet helemaal weggeveegd was door de schok van de Franse periode en de daaropvolgende economische en politieke modernisering. Ook in de negentiende-eeuwse literatuur duiken soms verhalen op die een beeld schetsen van een machtige kasteelheer. Het is een beeld dat zelfs tot de vroege twintigste eeuw blijft doorwerken. Iconisch is het toneelstuk 'Het gezin van Paemel' van Cyriel Buysse uit 1903.3 Het stuk zoomt natuurlijk in op de machtsstrijd binnen een Vlaams boerengezin. Opvallend is echter de nadruk die wordt gelegd op de eerbied die de vader koestert voor de lokale priester en kasteelheer. Fouten van 'het kasteelvolk' worden met de mantel der liefde bedekt. De oudste zoon van het gezin rebelleert echter tegen dit patroon. De vraag is natuurlijk in hoeverre dit literaire beeld met de realiteit overeenkomt. Bij het kiezen van een onderwerp voor deze masterproef doken de voorgaande overwegingen dan ook opnieuw op. Het was al snel duidelijk dat het de al dan niet blijvende macht en invloed van negentiende-eeuwse edelen op het platteland het onderwerp zouden uitmaken van deze masterproef. Het is echter moeilijk om te spreken over machtsbehoud of verlies in deze periode zonder enig licht te werpen op de voorgaande periode. Dus werd er besloten om voor bepaalde aspecten ook een onderzoek te voeren naar de situatie in de tweede helft van de achttiende eeuw. Het literatuuronderzoek (cfr infra) leverde een gemengd beeld op. Enerzijds bleek er een lange historiografische traditie te bestaan waarbij de adel als apart onderzoeksdomein genegeerd werd wat betreft de moderne en hedendaagse tijd. De adel wordt in deze traditie gezien als een stand die na de revolutionaire omwentelingen haar relevantie verloor en zich (noodgedwongen) assimileerde met de hoge burgerij. Samen vormden zij een nieuwe elite die gebaseerd op haar vermogen in een context van de industrialisering een nieuwe bovenklasse vormde. Op politiek vlak vertaalde dit zich in een modernisering van de instellingen en een toegang tot politieke macht gebaseerd op het cijnskiesstelsel. 3 C. Buysse, Het Gezin van Paemel : Drama in vier bedrijven. Antwerpen, Manteau, 1986 (5e druk), 59 p. 8 De ideeën van Arno Mayer vormden echter een keerpunt in het denken over de negentiende-eeuwse sociale context en de rol en macht van edelen daarin.4 Hij focuste op de blijvende macht van de oude structuren en dus ook van de adel tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Dit gaf aanleiding tot een reeks studies over de negentiende-eeuwse adel binnen een nationaal kader. Deze tendens was vooral in de Duitse en Engelse historiografie voelbaar. De focus op de blijvende macht van edelen sijpelde in het Verenigd Koninkrijk zelfs door via populaire BBC-fictie zoals 'Parade's End' en 'Downton Abbey'. In hun kielzog volgden een aantal overzichtswerken die de studies over de Europese adel in de negentiende en twintigste eeuw in een comparatief Europees perspectief plaatsten. In België lijkt het onderzoek naar de macht die de negentiende-eeuwse adel uitoefende op het platteland beperkter te zijn en weinig systematisch onderzocht. Er bestaan wel degelijk studies over de negentiende-eeuwse adel maar die vertrokken vaak vanuit studies van gemeenten, familiestudies of focusten op de rol van de adel op nationaal niveau. Daarom is het het doel van deze masterpoef om via de hier gehanteerde onderzoeksmethodes toch iets wezenlijks te kunnen toevoegen aan het begrip van deze materie. De methodologie van deze masterproef is namelijk grotendeels opgevat vanuit de wens om voorbij te gaan aan het anekdotische karakter van vele lokale studies. Het kan zeker interessant zijn om één bepaalde lokaliteit te bestuderen. Deze studie wenst echter een aanzet te zijn tot een kader om te beoordelen hoe uitzonderlijk een bepaalde situatie al dan niet was. Een lokale studie van een lokaliteit kan ons het beeld opleveren van een alomtegenwoordige kasteelheer-burgemeester of juist van een heel erg afwezige adel. In beide gevallen kunnen we ons afvragen of dit de regel is voor de meeste lokaliteiten of r een eerder uitzonderlijke situatie betreft die helemaal niet representatief is? Hoezeer het ook de wens was om met de gehanteerde methodologie de anekdotiek te overstijgen en een ruimer kader te bieden dwong tijdsgebrek ons echter ook tot een geografische afbakening. Er werd gekozen voor het hertogdom Brabant wat het ancien régime betreft en de provincie Brabant wat het jonge België betreft. Ook chronologisch probeerden we ons te beperken tot de eerste helft van de negentiende eeuw. Dit omdat het laatste kwart van deze eeuw de economische veranderingen zich sneller doorzetten dan voorheen. We zijn vooral geïnteresseerd in de onmiddellijke schok die de Franse en Hollandse tijd eventueel teweeg brachten. Onze voorlopige onderzoeksvraag luidde dan ook : "Hoe machtig waren de edelen in het Brabantse platteland in de eerste helft van de negentiende eeuw? In hoeverre klopt het beeld dat vaak geschetst wordt van een adellijke kasteelheer-burgemeester? En hoe verschillend was deze situatie van die in de 4 A. Mayer, The Persistence of the Old Regime. Europe to the Great War. Londen, Verso, 2010 ,367 p. 9 tweede helft van de achttiende eeuw? In hoeverre blijken Mayers ideeën over 'the persistence of the old regime' overeen te komen met de realiteit als we Brabantse platteland bekijken?" Een groot obstakel bij het operationaliseren van deze onderzoeksvraag was de onduidelijkheid die kan heersen rond het begrip 'macht'. Het is onmogelijk exact te meten zoals het aantal kinderen dat iemand heeft, het aantal hectaren grond hij of zij bezit of zijn of haar jaarlijks inkomen. Het is een vluchtig begrip waar verschillende sociologen, met als bekende voorbeelden Pareto of Weber, zich reeds over gebogen hebben. Alhoewel ik persoonlijk een voorstander ben van een pragmatische aanpak van concepten leverde de sociologie toch een aantal interessante concepten die ons toelieten om deze macht te onderzoeken. Dit leidde tot enerzijds een wijziging in onze hoofdonderzoeksvraag en anderzijds een opsplitsing ervan in een aantal deelonderzoeksvragen. In plaats van op zoek te gaan naar concrete machtsuitoefening door edelen werd eerder onderzocht in hoeverre de edelen in de positie verkeerden om macht uit te oefenen. De deelonderzoeksvragen waren de volgende : In welke mate resideerden edelen in de stad of op het platteland in de eerste helft van negentiende eeuw en de tweede van de achttiende? Welk aandeel hadden zij in het totaal der eigendommen in de eerste helft van de negentiende eeuw? In welke mate oefenden zij ambtelijke functies uit? De relevantie van deze onderzoeksvragen in relatie tot de hoofdonderzoeksvraag wordt aangetoond bij de behandeling van het theoretisch kader (cfr. infra). 10
Description: