Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Sociale Wetenschappen 2016-2017 Masterproefonderwerpen AJ 2016-2017 Master Sociaal Werk Sociaal Beleid Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO) Parkstraat 45 – bus 3601 3000 Leuven PROF. DR. ANJA DECLERCQ 1) De Vlaamse Sociale Bescherming: een SWOT-analyse In het Regeerakkoord 2014-2019 stelt de Vlaamse regering dat “een Vlaamse Sociale Bescherming (VSB) wordt uitgebouwd waarbij volgende onderdelen worden geïntegreerd: de bestaande zorgverzekering, de tegemoetkoming hulp aan bejaarden, de opvang in beschut wonen en psychiatrische verzorgingstehuizen, een vraaggestuurde financiering van de residentiële ouderenzorg, het basisondersteuningsbudget voor personen met een beperking, de revalidatie, de leeftijdsonafhankelijke hulpmiddelen, mobiliteitshulpmiddelen en systemen van inkomensrelatering m.b.t. de eigen bijdrageregeling in de thuiszorg.” De Vlaamse regering heeft intussen ook een aantal keuzes met betrekking tot de financiering van het systeem gemaakt. Zo zal de Vlaamse Sociale Bescherming uitgebouwd worden als een Vlaamse volksverzekering. De huidige premie voor de zorgverzekering wordt ingezet voor de VSB en het bedrag is opgetrokken. De Vlaamse sociale bescherming wordt dus deels gefinancierd uit individuele bijdragen en deels uit algemene begrotingsmiddelen. De masterproef handelt over de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen (SWOT) die met de invoering van een VSB gepaard gaan. 2) Ontwikkeling van een social care-supplement voor de BelRAI Screener De Belprofiel-schaal wordt binnenkort vervangen door de BelRAI-Screener. Met deze Screener kan worden nagegaan of een oudere persoon recht heeft op de zorgverzekering en of de zorg voor die persoon zo complex is dat een volledig BelRAI Assessment nodig is. De Belprofiel-schaal wordt echter ook gebruikt door de Diensten voor Gezinszorg en aanvullende thuiszorg om de toestand van de woning en de woonomgeving in kaart te brengen, zodat daar rekening mee kan worden gehouden voor de zorg. De BelRAI Screener voorziet niet in die informatie. Om dit op te vangen zou een Social Care supplement voor de BelRAI Screener moeten worden ontwikkeld, op basis van literatuuronderzoek en interviews met experten. Eventueel kan ook een kleine praktijktest worden opgezet. 3) BelRAI en case-management Wat is de meerwaarde van de BelRAI HC output voor case managers? Bevraging van gebruikers van BelRAI in bestaande projecten (kwalitatief). 4) Persoonsvolgende budgetten In meer en meer landen worden subsidies aan organisaties die zorg verlenen, vervangen door een budget voor de persoon die zorg nodig heeft. Die persoon kan vervolgens zelf zijn of haar zorgpakket samen stellen. Er zijn voor- en tegenstanders van dergelijke systemen. De masterproef kan bestaan uit een analyse van die voor- en nadelen, een vergelijking van systemen tussen landen of het bevragen van de meningen en opinies van de betrokkenen (organisaties en/of personen die zorg nodig hebben). PROF. DR. Veerle Draulans Professor Veerle Draulans begeleidt thesissen met een uitdrukkelijke gender-component in de analyse (in combinatie met andere kenmerken van diversiteit). Het feitelijke onderwerp kan aansluiten bij thema's die centraal staan in de master sociaal werk en sociaal beleid. Thema's die aansluiten bij onderzoek van de docent zijn 'gender, diversiteit en zorg' (zowel professionele zorg als mantelzorg) als 'ouderen en sociale uitsluiting' (met focus op gebruik van diensten zoals openbaar vervoer, internet, etc.). Studenten die interesse hebben worden gevraagd contact op te nemen met prof. Draulans om in een gesprek te komen tot een nadere afbakening van de vraagstelling. De student zelf heeft een actieve rol in de definiëring en uitwerking van het onderzoeksvoorstel. PROF. DR. KOEN HERMANS 1) Sociaal werk op de eerste lijn in verandering in Vlaanderen Minister Vandeurzen bepleit nieuwe samenwerkingsmodellen op de eerste lijn in het welzijnswerk (OCMW, CAW, sociale dienst van mutualiteit, justitiehuizen,…). In deze masterproef worden huidige samenwerkingsmodellen in binnen- en buitenland tegen het licht gehouden en worden knelpunten en succesfactoren geïdentificeerd. Er kan aangesloten worden bij een lopend onderzoek dat de huidige proefprojecten ‘Geïntegreerd breed onthaal’ (samenwerking tussen OCMW, CAW en sociale dienst) van de mutualiteit evalueert. De laatste jaren wordt er meer en meer een fusie bepleit van het OCMW en de gemeente. Bovendien dwingen de lokale financiën gemeenten ertoe om te besparen. Welke effecten hebben deze ontwikkelingen op het lokaal sociaal beleid en op de maatschappelijke dienstverlening door maatschappelijk werkers? Art.59 van de OCMW-wet luidt dat het sociaal onderzoek vorm krijgt volgens de meest aangepaste methodieken van het maatschappelijk werk. Wat is de betekenis van dit artikel, bijna 40 jaar na de totstandkoming van de OCMW-wet? Hoe krijgt sociaal onderzoek vorm? 2) De bestrijding van dak- en thuisloosheid Dak- en thuisloosheid is één van de prioriteiten binnen het Europees beleid ter bestrijding van armoede, met als gevolg dat deze problematiek ook hoog staat op de prioriteitenlijst van de Vlaamse en federale overheid. Maar hoe groot is deze problematiek in Vlaanderen? Kunnen we dit meten? En hoe kunnen we dit meten? Welke cijfers zijn er voorhanden? Wat weten we over de groep van daklozen die gebruik maken van de nachtopvangcentra in Vlaanderen? Is het mogelijk/haalbaar om kwalitatief biografisch onderzoek hieromtrent op te zetten? Welke wetenschappelijke evidentie is voorhanden omtrent het voorkomen van dakloosheid en het versnellen van de uitstroom uit specifieke voorzieningen? En wordt dit ook in Vlaanderen toegepast? Bijzondere aandacht kan gaan naar ‘Housing first’ als specifieke methodiek om mensen uit de dakloosheid te halen. Ook de preventie van uithuiszetting zou onder de loupe genomen kunnen worden. Er zijn lopende samenwerkingen met CAW Limburg en CAW Oost-Brabant. In opdracht van CAW Oost-Brabant kan er een masterproef gemaakt worden over de implementatie van housing first in deze regio. Ook kan er onderzoek gebeuren naar (de aanpak van) dakloosheid in Limburg. 3) Vermaatschappelijking van de zorg In zowat alle beleidssectoren (geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg, zorg voor personen met een handicap, jeugdhulp) benadrukt de Vlaamse overheid de vermaatschappelijking van de zorg. Welke invulling krijgt dit concept? Wat zijn de gevolgen voor de welfare mix, oftewel voor de verhouding tussen persoonlijke en publieke verantwoordelijkheid. Wat leren we uit internationaal gelijkaardige trends? Hierbij aansluitend is er veel te doen omtrent ‘contextgericht werken’. Maar wat verstaan de verschillende actoren (overheid, management, praktijkwerkers en cliënten) onder dit begrip? Is contextgericht werken effectief? Welke wetenschappelijke evidentie is voorhanden voor contextgericht werken? Ligt het accent vooral op curatief werken (nadat een zorgvraag is gesteld) of zijn er ook meer preventieve interventies om de sociale cohesie te versterken? Welke evidence-based praktijken zijn er voorhanden ? Wat betekent vermaatschappelijking van de zorg in meer landelijke contexten? 4) Kinderopvang in Leuven Sinds 1 september 2014 is stad Leuven ism partners als VDAB, OCMW en Agentschap Inburgering en Integratie, Centrum voor Basiseducatie (Open School), Huis van het Nederlands, CVO,.. gestart met een proefproject bestaande uit het vrijhouden van 30 opvangplaatsen voor baby’s en peuters wiens ouders een opleidingstraject volgen. Aangezien aanvragen voor kinderopvang voor deze groep vaak erg laattijdig werden ingediend vielen ze uit de boot in het reguliere opvangsysteem. Deze 30 opvangplaatsen werden op 2 opvanglocaties aangeboden: 12 plaatsen in Kinderdagverblijf Ketteflet (40 plaatsen in totaal) en 18 plaatsen in Kinderdagverblijf de Girafant (132 plaatsen in totaal) vanuit hetzelfde personeelskader en hetzelfde pedagogisch beleid als in de andere stedelijke voorzieningen (belang van kwalitatieve kinderopvang om zowel pedagogische als sociale redenen). Het proefproject is eind december afgelopen en het project is door het grote succes verlengd en structureel verankerd in het stedelijk groepsopvangaanbod. Vanuit de stuurgroep (stad Leuven, VDAB, OCMW en Agentschap Inburgering en Integratie, Centrum voor Basiseducatie (Open School), Huis van het Nederlands, CVO,..) zouden we het erg zinvol vinden om aan de hand van kwalitatief onderzoek te onderzoeken in welke mate deze ‘occasionele kinderopvang’ cruciaal is (geweest) voor het vervolmaken van het opleidingstraject van de kwetsbare ouder(s) die bereikt worden, het vinden van werk, de maatschappelijke integratie,.. maar ook impact heeft op de kansen die kinderen krijgen (bestrijding kinderarmoede via kinderopvang). Dit zou in onze ogen gedaan kunnen worden door een literatuurstudie gekoppeld aan een aantal diepte-interviews met ‘toeleiders’ en gezinnen die beroep hebben gedaan op deze dienstverlening. Deze informatie kan dan verbonden worden aan de cijfers waarover de stad Leuven reeds over beschikken (gezinskenmerken,..). 5) Sociaal werk en mensenrechten/grondrechten Sociaal werk positioneert zich als mensenrechtenberoep. De internationale definitie verwijst naar de mensenrechten als referentiekader voor het sociaal werk, naast sociale rechtvaardigheid. Betekent dit ook dat de resultaten van sociale interventies aan de hand van beide concepten kunnen beoordeeld worden? Welke strekkingen zijn er in de literatuur hierover terug te vinden? Wordt dit gekoppeld aan het beoordelen van de resultaten/effecten van sociale interventies? Welk instrumentarium is voorhanden om resultaten te ‘meten’ of te beoordelen? 6) Armoede en activering Activeringsmethodieken zijn meestal individugericht. In deze masterproef onderzoekt de student de meerwaarde van groepsgerichte interventies bij mensen in armoede. DR. JEF PEETERS EN PROF. DR. KOEN HERMANS (CO-PROMOTORSCHAP) 1) Sociaal werk en duurzaamheidstransitie De laatste jaren neemt binnen het sociaal werk de aandacht voor de relatie tussen sociale en ecologische vraagstukken toe. Het gaat dan fundamenteel om de erkenning dat sociale processen steeds ingebed zijn of plaats vinden binnen een context die steeds ook ecologisch (biofysisch) bepaald is. Dat blijkt zowel uit de groeiende literatuur daarover als uit de uitdrukkelijke erkenning ervan in het internationaal sociaal werk (bijv. commentary bij de nieuwe Global Definition of Social Work). De ontwikkeling van een daarop gerichte sociaalwerkpraktijk verloopt onder meerdere noemers en is daarin zeer afhankelijk van de context. In Vlaanderen gebeurde de conceptualisering ervan vooral onder de noemer van ‘duurzame ontwikkeling’ of later van ‘duurzaamheidstransitie’. Een cruciale bijdrage daartoe kwam vanuit een onderzoeksproject aan KHLeuven (nu UCLL) ‘Oriëntatie van sociaal werk op duurzame ontwikkeling’ met steun van de Vlaamse Overheid. In interactie met dit onderzoeksproject was er ook een – nog altijd bestaande – lerend netwerk met voornamelijk docenten uit opleidingen sociaal werk. Dat bevorderde het denkproces, de toetsing aan de praktijk en de verspreiding van de thematiek naar meerdere opleidingen sociaal werk en naar het werkveld. De interactie tussen onderzoek en netwerk resulteerde ook in twee boeken met meerdere auteurs: Peeters, J. (red.) Een veerkrachtige samenleving. Sociaal werk en duurzame ontwikkeling (2010) en Veerkracht en burgerschap. Sociaal werk in transitie (2015). Waar in een eerste fase vooral de integratie van de sociale en de ecologische dimensies van duurzame ontwikkeling aan de orde was, is onder invloed van de economische crisis en de druk op de verzorgingsstraat ook de integratie van de economische dimensie aan belang gaan winnen. Als de economische crisis gezien kan worden als een crisis van het maatschappelijk systeem, dan is het niet verwonderlijk dat er allerlei sociaaleconomische (burger)initiatieven ontstaan die een antwoord proberen te geven op de nieuwe bestaansonzekerheid. Een kernopvatting binnen deze ontwikkelingen is dat duurzaamheid in zijn verschillende dimensies vandaag een onontbeerlijke toetssteen is voor een generieke opvatting van sociaal werk. Een belangrijk criterium is dan wel of praktijken die onder de vlag van duurzaamheid varen recht doen aan de sociale bekommernissen van het sociaal werk. Dragen zij bijvoorbeeld bij aan het realiseren van grondrechten. Anderzijds stelt zich de vraag naar de feitelijke hinderpalen (o.a. op vlak van regelgeving, beleidsvisies ...) die een integratie van die sociale bekommernissen in een duurzaamheidsperspectief in de weg staan. Masterproeven kunnen ertoe bijdragen dit spanningsveld verder uit te diepen door de nieuwe praktijkopvattingen empirisch te toetsen, d.i. zowel op hun mogelijkheden als op hun valkuilen en hinderpalen, bijv. via casestudies. De aandacht kan daarbij zowel naar al langer bestaande vormen van sociaal werk en sociale economie gaan, als naar nieuwe sociaaleconomische of sociaalecologische burgerinitiatieven die willen bijdragen aan een duurzaamheidstransitie. De diversiteit aan mogelijkheden is zeer groot. Maar welke concrete praktijken ook als studieonderwerp gekozen worden, volgende twee lijnen zijn steeds cruciaal: 1. Het duurzaamheidsperspectief, met name de integratie van de verschillende dimensies van duurzaamheid: sociaal, ecologisch, economisch, democratische participatie. 2. Het sociaalwerkperspectief en het werk maken van grondrechten in het bijzonder: de aandacht voor mensen in de marginaliteit van de samenleving. Enkele mogelijkheden: - (Vergelijkende) casestudies van organisaties of projecten uit het opbouwwerk, de sociale economie, de zorgsector... die sociale doelstellingen proberen te integreren met vernieuwende ecologische en/of economische doelen. Studenten kunnen daarvoor zelf op zoek gaan. Een tip: land- en tuinbouw en groenvoorziening is een domein met praktijken in diverse sociale sectoren. - Burgerinitiatieven als repair-cafés en geefwinkels- en pleinen zijn de laatste jaren opgeschoten als paddenstoelen. Hoe passen ze in een duurzaamheidsperspectief? Hebben zij daarbij een sociale betekenis? Onder welke voorwaarden? Hoe verhouden zij zich tot traditionele sociale diensten als OCMW’s en CAW’s? - Hoe zit het met de relatie tussen 'duurzaam' sociaal werk en de huidige roep om en praktijk van ‘sociale innovatie’? Het praktijkgedeelte kan bestaan uit een analyse en eventuele vergelijking van gefinancierde projecten: in hoeverre bieden zij in het genoemde kader een sociale meerwaarde die ook kansengroepen op duurzame wijze ten goede komen. Een mogelijk concreet uitgangspunt in Vlaanderen vormt de praktijk van de Sociale Innovatiefabriek. De organisatie staat open voor studenten die praktijken willen onderzoeken. http://www.socialeinnovatiefabriek.be/nl#sthash.bLYlu89u.dpbs - In het streven naar klimaatneutraliteit lijkt het voortouw vaak genomen te worden door steden en gemeenten. Een belangrijke stimulans daarbij is het Europese Covenant of Mayors dat door heel wat burgemeesters getekend is (bijv. nagenoeg alle gemeenten in Vlaams-Brabant). Een vraag is of en op welke manier sociale vraagstukken worden meegenomen in projecten die in dat kader ontwikkeld worden. Een student kan een concrete stad of gemeente als case nemen. Maar ook provincies voeren hier een beleid rond. Zo heeft de provincie Vlaams-Brabant een eigen klimaatbeleid en geeft o.a. sedert het najaar 2014 subsidies voor projecten in dat kader, zowel van gemeenten, van organisaties als van burgerinitiatieven. Ook hier kan de integratie van sociale criteria en praktijken in het duurzaamheidsbeleid onderzocht worden. http://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/milieu-en-natuur/vlaams-brabant- klimaatneutraal/klimaatprojecten/index.jsp - Traditioneel zijn veel van onze sociale organisaties (bijv. in de sociale economie) georganiseerd via een vzw-structuur. Ondertussen zien we wereldwijd een vernieuwing van de coöperatieve beweging en maken sociale coöperaties opgang als alternatief voor de pure vermarkting van sociale zorg. Wat betekent dat voor Vlaanderen? Is er nood aan nieuwe juridische structuren die beter kunnen beantwoorden aan de noden van vandaag? En wat dient er daarvoor, bijv. op vlak van regelgeving, te gebeuren? Een mogelijke concrete casestudie op dit vlak is het Leuvense bedrijf VELO, dat plannen heeft om een coöperatie op te richten. - Sociale franchise: De sociale economie kreeg de taak toegeschreven om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt op te leiden, te begeleiden, werkervaring te laten opdoen en door te laten stromen naar de arbeidsmarkt. Ondanks die begeleiding en scholing is tewerkstelling geen zekerheid. Sociale ondernemingen gaan daarom zelf op zoek naar alternatieven. Zo stelt VELO een nader te onderzoeken concept voor. Een beperkt aantal van de medewerkers van VELO is technisch in staat om door te groeien in de fietshandel. Daar is echter weinig tewerkstelling. Als zelfstandige starten is dan weer helemaal niet evident, wegens alle andere 'verantwoordelijkheden' die erbij komen: administratie, startkapitaal, boekhouding, magazijnuitbouw, winkelinrichting ... Anderzijds ontstaat er in sommige landelijke gebieden (bijv. Hageland) een nieuwe nood omdat de kleine fietshandel verdwijnt (o.m. door de opkomst van de grotere fietsketens aan de rand van de steden). In een social franchising concept zou VELO als franchiseaanbieder kunnen werken en zou er af en toe een oud werknemer kunnen doorstromen als franchisenemer. Waarbij VELO centraal een aantal diensten aanbiedt: inkoop en magazijn, boekhouding, huisvesting, ... en de franchisenemer zich kan concentreren op fietsherstel, fietsverkoop en klantentevredenheid (op locatie). Een bijkomende vraag is of een dergelijk fietsatelier verbonden kan worden met een groepering van andere sociaaleconomische initiatieven (zie hieronder). - Sommige eigenaars, waaronder religieuze gemeenschappen, maar ook particulieren, zijn bereid hun eigendom ter beschikking te stellen om er een sociale functie aan te geven. Dat kan om een combinatie van ontmoeting, vergaderruimte, sociaaleconomische initiatieven (wereldwinkel, voedselteams, buurttuin, buurtatelier, sociaal restaurant....) gaan. Deze trend naar vormen van een sociale ‘buurteconomie’ kan op zijn merites en mogelijkheden onderzocht worden, met mogelijke studie of vergelijking van concrete cases, en aandacht voor de verschillen tussen stedelijke en landelijke contexten. Een concrete case in dit verband is het aanbod van een familie die een pand met grote tuin geërfd heeft in Baal-Tremelo en dat ter beschikking wil stellen voor een dergelijk initiatief. Een masterproef zou in dat geval voor het empirische gedeelte een analyse naar de mogelijkheden in die concrete context omvatten. RISO Vlaams-Brabant is bereid om dit mee te ondersteunen. Studenten die geïnteresseerd zijn in één van bovenstaande topics, kunnen contact opnemen met Dr. Jef Peeters ([email protected]). PROF. DR. KARIN HANNES Ter info: Studenten in de initiële masteropleidingen van 60 studiepunten die voor maximaal 29 studiepunten Engelstalige opleidingsonderdelen of voor minimaal 13 studiepunten Nederlandstalige opleidingsonderdelen opnemen, kunnen op basis van een verzoekschrift toestemming krijgen om de masterproef in het Engels te schrijven VRIJE ONDERWERPEN BINNEN DE VOLGENDE DOMEINEN: Inhoudelijk: Sociaal werk, sociaal-culturele, en community-based onderzoekspraktijken, in het bijzonder met kwetsbare doelgroepen; Populaire cultuur en hedendaags cultureel patrimonium, met inbegrip van sociaal circus, parkour en free running, street art, urban culture, de relatie tussen mens en omgeving,… Methodologisch: Optimalisering of toepassing van kwalitatieve onderzoeksmethoden met inbegrip van meta- synthesen en systematische reviews (onderwerp vrij te kiezen), arts-based en creatieve methoden, social fiction, visuele onderzoeksmethoden met inbegrip van photovoice, multi- sensorische onderzoekstechnieken, post-kwalitatieve methodologie; Ontwikkeling van nieuwe kwalitatieve analysetechnieken. A: ONDERWERPEN VOOR SYSTEMATISCHE REVIEWS OF LITERATUURSTUDIES 1) Kritisch-emancipatorisch onderzoek: een systematische review van inzichten uit kwalitatieve onderzoeksrapporten. Critical-emancipatory research: a systematic review of qualitative research evidence Kritisch-emancipatorisch onderzoek daagt conventionele manieren waarop kennis wordt opgebouwd uit (Behar - Horenstein & Feng , 2015), door de doelgroep zelf als co- onderzoeker mee in te schakelen. Hoewel veel onderzoekers binnen de sociale welzijnssector zich positioneren binnen een kritisch - emancipatorisch onderzoeksparadigma, in de veronderstelling dat dit automatisch zal leiden tot een emancipatieproces bij deelnemers, is er weinig bekend over wanneer en op welke manier die empowerment mechanismen zich manifesteren en of die uitkomst ook werkelijk wordt bereikt. In deze masterproef synthetiseren we inzichten uit bestaande, voornamelijk kwalitatief georiënteerde literatuur. Daartoe ontwikkelen we initieel een protocol voor een systematische review dat als basis dient voor de verdere studie en waarin we op zoek gaan naar de meest gepaste manier van zoeken, beoordelen en synthetiseren van inzichten uit kwalitatieve studies. De review zelf neemt wellicht de vorm aan van een scoping review. Voor een voorbeeld van een protocol, zie http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S088303551500010. 2) Emancipatorisch onderzoek: een conceptuele literatuurstudie Emancipatory research: a conceptual review Emancipatorisch onderzoek daagt conventionele manieren waarop kennis wordt opgebouwd uit (Behar - Horenstein & Feng , 2015). Er is echter weinig bekend over hoe ' emancipatie ' precies is gedefinieerd in de verscheidenheid van studies uitgevoerd door sociaal- wetenschappelijk georiënteerde onderzoekers die zich intekenen in een kritisch- emancipatorisch onderzoek paradigma. In deze masterproef, proberen we het concept emancipatorisch en empowerment accuraat te definiëren. We verkennen de verschillende opvattingen over emancipatie en empowerment processen en besteden aandacht aan de bijzondere geschiedenis van het emancipatorisch onderzoek, hoe het zich ontwikkelde doorheen de tijd en wat we vandaag beschouwen als een relevante invulling van het concept emancipatie en empowerment. Daartoe ontwikkelen we initieel een protocol voor een systematische review dat als basis dient voor de verdere studie en waarin we op zoek gaan naar de meest gepaste manier van zoeken, beoordelen en synthetiseren van inzichten uit kwalitatieve studies. Voor een voorbeeld van een protocol van een systematische review , zie http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0883035515000105 3) De multi-sensorische onderzoeksbenadering: een conceptuele review en campus gebaseerde veldstudie Multi-sensory research: a conceptual review and a campus-related field study In de laatste decennia is de belangstelling van sociale wetenschappers in sensorische methoden, en in het bijzonder visuele methoden, sterk gegroeid. Sensorische methoden geven immers toegang tot betekenisgeving vanuit de directe zintuiglijke waarneming, eerder dan een beroep te doen op het cognitieve vermogen van mensen om informatie uit hun geheugen ‘op te roepen’. Mensen geven vorm en betekenis aan hun levenservaringen en de relatie met hun omgeving vanuit het samenspel van de verschillende zintuigen. Dit samenspel van zintuiglijke relaties is niet altijd rechtstreeks toegankelijk via het talig discours dat we hanteren in technieken zoals interviews en focusgroepen (Prosser & Loxley, 2008). Momenteel gebruikt slechts een beperkt aantal sociale wetenschappers het multi-sensorisch onderzoeksarsenaal in de eigen onderzoeks-praktijk. In een aantal recentere studies worden participanten gestimuleerd om hun zintuigen aan te zetten: te zien, te horen, te ruiken en te voelen. In deze masterproef maken we een inventaris van dit soort initiatieven, met de bedoeling om meer inzicht te krijgen in het potentieel van deze methoden. Je analyseert een set van artikels in termen van de gebruikte multi-sensorische methoden, de beweegredenen voor het gebruik van de methodes en hun sterke en zwakke punten. Op basis van deze synthese formuleer je suggesties voor onderzoekers die geïnteresseerd zijn in het gebruik van sensorische methoden. Waar nodig en gewenst kunnen we ze zelf ook eens uitproberen en evalueren in een kleinschalige veldstudie met studenten op en rond de campus sociale wetenschappen. Wil je meer weten over multi-zintuiglijke methoden? Check deze artikelen: McCartney, A. (2010). Soundwalking: creating moving environmental sound narratives. Retrieved from http://soundwalkinginteractions.wordpress.com/2010/09/27/soundwalking-creating- movingenvironmental-sound-narratives/ Powell, K. (2010). Making sense of place: mapping as a multisensory research method. Qualitative Inquiry, 16, 539-555, doi:10.1177/1077800410372600 Harris, A., & Guillemin, M. (2012). Developing sensory awareness in qualitative interviewing: a portal into the otherwise unexplored. Qualitative Health Research, 22, 689–699, doi:10.1177/1049732311431899 Sunderland, N., Bristed, H., Gudes, O., Boddy, J., & Da Silva, M. (2012). What does it feel like to live here? Exploring sensory ethnography as a collaborative methodology for investigating social determinants of health in place. Health & Place, 18, 1056-1067, doi:10.1016/j.healthplace.2012.05.007 µ
Description: