ebook img

Klaaglied om Agnes PDF

204 Pages·2005·0.83 MB·English
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Klaaglied om Agnes

Klaaglied om Agnes Marnix Gijsen Bezorgd door Harold Polis bron Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes (ed. Harold Polis). Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1999 (26 druk). ste Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/gijs006klaa01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven Marnix Gijsen 5 Siehe, es weinen die Götter, es weinen die Göttinnen alle, Dass das Schöne vergeht, dass das Volkommene Stirbt. Auch ein Klaglied zu sein im Mund der Geliebten ist herrlich, Denn das Gemeine geht klanglos zum Orkus hinab. Schiller, ‘Naenie’. Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 7 Τῃ ἐρωτησάσῃ Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 9 1 Toen ik zestien jaar oud was bedroeg mijn wekelijks zakgeld anderhalve mark. Dit schamel bedrag werd mij door mijn zuinige moeder in bezettingsgeld op zondagmorgen overhandigd. Veelal legde zij het eenvoudig op een hoek der keukenkast, waar ik verondersteld was het te vinden. Zodat geen enkel woord gewisseld behoefde te worden over een handeling welke haar mishaagde. Zij gaf mij deze kleine toelage enkel omdat andere ouders van onze kleinburgerlijke stand dat gewoon waren te doen en omdat een algeheel gebrek aan geldmiddelen mij wellicht in verlegenheid kon brengen ten koste van het prestige van ons gezin. Zo begreep ik het toen althans. Maar misschien was het eenvoudig een oefening in zuinigheid, die zij mij oplegde voor mijn eigen welzijn. Was dat inderdaad haar bedoeling, dan heeft haar pedagogie jammerlijk gefaald, want zodra ik later enig geld in handen heb gekregen, heb ik het roekeloos door deuren en vensters gesmeten. Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 10 Pedagogie is ook niet alles. Zoals de meeste middenstanders van haar tijd geloofde mijn moeder in het sparen en in de soliditeit van staatsfondsen. Dat geld door toedoen van de staat aan koopkracht kon inboeten, was haar onbekend. IJverig droeg zij haar spaarpenningen naar de staatskas en met verbazing vernam zij jaren nadien, dat zij haar spaargeld evengoed in het water had kunnen werpen of, zoals zij zelf, in een zeldzame bevlieging van scepticisme, zei: ‘In een offerblok der parochiekerk had kunnen steken, want dan kon het nog iets opbrengen, hier of hiernamaals’. Terwijl de kleine luiden in de Middeleeuwen ten minste nog de troost hadden de muntschrooiende vorsten in de ban te horen slaan, konden de lotgenoten van mijn moeder in hun kranten lezen dat de Minister van Geldwezen het land van de ondergang had gered door de frank op de helling vast te spijkeren. Dat er van de vastgespijkerde frank slechts eentiende overbleef, werd niet verklaard. Moeder, die een drietal keren een dergelijk avontuur meemaakte, heeft later dikwijls betoogd dat zij in feite twintig jaar van haar leven vergeefs had gespaard. Tijdens de bezetting had zij reeds de wisselvalligheid van de koopkracht van het geld vastgesteld en wanneer de uitbetaling van die armzalige anderhalve mark haar bijzonder Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 11 zwaar viel, gaf zij mij een korte, bittere verklaring van haar bevindingen op financieel gebied. Voor haar redeneringen was ik weinig vatbaar, want mij scheen het toe dat geld gemaakt was om uitgegeven te worden. Ik heb er in mijn jeugd altijd met mismoed en weerzin aan gedacht, aangezien ik het niet bezat, het dringend voor eerbare doeleinden nodig had en omdat het in de verhouding tussen moeder en mij altijd bitterheid en misverstand teweegbracht. In feite heeft dit verhaal met geld weinig te maken, al evenmin als de regen en de wind; maar toch was het een der oorzaken voor de slechte verstandhouding die tussen moeder en mij ontstond en die meerdere jaren duurde. Zij hanteerde het als een wapen, als een middel om mij afhankelijk van haar te maken. Voor mij was het als een prikkeldraad, waarover men onverhoeds struikelt bij een wandeling door het bos of in de velden. Het eerste conflict dat mij van mijn moeder vervreemdde en mij buiten onze stille huiskring om troost en vriendschap deed zoeken, ontstond toen zij mij een paar zondagen de kleine som, waarop ik meende recht te hebben, onthield. Het was een der eerste malen dat ik moest ervaren, wat ik als een onrecht beschouwde. Van die dag af wist ik dat er geen hechter gevoel in mijn leven zou zijn, want ik was Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 12 diep geschokt en ik besefte dat zelfs het dadelijk herstel van het onrecht de zaak niet goed kon maken, daar het kwaad gebeurd was en de wonde geslagen. Ik botste aan tegen een boosheid, waarvoor ik geen uitleg vond. Jaren nadien, toen ik door een achteruitgaande auto werd aangereden, stond ik even stom en verbaasd te kijken onder dit mechanische geweld, waartegen geen redeneren kon helpen en dat ook niet goed te maken viel. Heel zijn leven is de ontvankelijke kwetsbaar, en steeds op nieuwe manieren. Wat de achterhouding van mijn weekgeld het ergste voor mij maakte, was dat ik het wilde gebruiken om op de rommelmarkt de volledige werken van Goethe te kopen. Volledige werken fascineerden mij in mijn jeugd. Ik wist wel dat ik ze nooit volledig zou lezen, maar ik had het gevoel dat het bezit van die tien deeltjes, onooglijk gedrukt op vergeeld en broos papier, mij als het ware Goethe als gevangene zou overleveren. Niets van de grote man zou mij ontsnappen; geen meesterwerk, geen tirade, zelfs geen snipper van zijn wezen en zijn talent: der ganze Goethe. In geen taal kon men het beter zeggen. De hele Vondel zou gek hebben geklonken. Der ganze Goethe had een edele klank. Vele zondagen had ik reeds rondgelopen op de rommelmarkt waar boe- Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 13 ken in enkele stalletjes te koop lagen, tussen de plaats waar men honden van bedenkelijk ras en dikke witte konijnen met rode ogen verkocht, en die waar een West-Indische neger in keurig Nederlands een onfeilbaar middel tegen uiteenlopende kwalen aanprees. Verder was er een chaotische verzameling van kramen waar men ellengoederen en breiwerk aan de man bracht. Zo dikwijls had ik reeds de prijs van ‘der ganze Goethe’ gevraagd aan de marskramer, dat hij mij woest het bedrag toesnauwde. Daar het nu geheel buiten mijn bereik lag, besteedde ik mijn tijd aan het slenteren over de markt. Ik bleef lang stil bij de open plaats waar een fel vrouwmens, van top tot teen gedost in een nauwsluitend zwart tricot, de mannen uitdaagde tot een eerlijk gevecht in Grieks-Romeinse stijl. Herhaaldelijk ben ik daar verjaagd door mijn eerwaarde opvoeders, die een dergelijk tafereel voor mijn moraal verderfelijk achtten. Zij vergaten echter dat de pappige vormen van de virago heel wat minder suggestief waren dan de doeken van onze oude meesters in hun eigen kerk en dan de mooie naakte engelen, die de biechtstoelen versierden waarin wij elke week onze zonden gingen opbiechten. Op het gebied der goede zeden behoefde men zich om mij niet de minste zorg te maken. Ik was een- Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 14 voudig en algeheel een boekenworm en ik wist niets af van hetgeen mijn moeder en sommige mijner wereldwijze gezellen op school ‘het leven’ noemden. Wat ik erover vernam vervulde mij met afkeer en weerzin, en ik verkoos de wereld te zien door de ogen der grote en edele geesten. Later heb ik gemerkt, dat ik het leven heb leren kennen door de roze brillenglazen der romantici, die schaamteloze schriftvervalsers zijn. Maar nóg later besefte ik dat zij wellicht de enige optiek geschapen hebben, die het bestaan voor mij dragelijk kon maken. Ik was, ook in mijn opstand tegen mijn moeder, een romanticus, en de harde werkelijkheid, die sommigen opzweept tot grote daden, liet mij koud. Van Goethe kende ik alleen de Faust en in Faust had ik al mijn wijsheid over de wereld en de vrouwen opgedaan. Ik kon mij niet indenken dat er iets anders over man en vrouw te zeggen viel dan wat Goethe mij openbaarde. De Faust 11 had ik mismoedig toegeslagen als onverstaanbaar. De meisjes die ik kende leken mij van alle belang ontbloot. Het waren giechelende gansjes, die mij lichamelijk niet aantrokken en geestelijk afstootten. Ik hield mij wijsneuzig vast aan de wijsheid, die de vrouwen beschrijft als wezens met lange haren en korte gedachten. Met stomme verbazing zag ik Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes 15 sommige jonge snaken op de rommelmarkt te werk gaan: ze hadden een stuk spiegel aan een ijzerdraad bevestigd en posteerden zich achter de koopsters die aan de kramen stonden te kijken, om aldus het spiegelbeeld van haar dessous op te vangen. Maar dat waren leerlingen van de openbare scholen en die waren tot moord en doodslag in staat, dat wist ik. Men had het mij gezegd. Het enige vrouwelijke wezen, buiten mijn moeder, dat in mijn leven een rol speelde, was mijn zuster Agnes. Ik heb mij nooit tot het macabere aangetrokken gevoeld, en toen ik ‘Bruges, la Morte’ van Rodenbach las, heb ik het, niettegenstaande mijn romantische neigingen, potsierlijk en weerzinwekkend gevonden. Maar mijn zuster Agnes, die heel mijn leven een rol heeft gespeeld in mijn gevoelens, heb ik nooit gekend. Al wat ik van haar weet is: dat zij een jaar voor mij werd geboren, slechts een achttal weken heeft geleefd en na een ziekte van slechts een paar uur is gestorven. Ik heb mijn moeder nooit zelfs durven vragen waar zij begraven ligt. Zij is echter in mijn leven steeds een gemis geweest, een tekort aan een wezen dat had moeten bestaan en dat ik niet heb gekend. Ik heb haar verdwijnen altijd gevoeld als een onrecht mij aangedaan, maar vaak meende ik ook dat ik onrechtmatig de plaats die zij Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.