Beschrijving
Jouw huis, een heilige plek, het was er stil. De gitaar lag op de bank. Er stond een bordje met broodkruimels op tafel. Ik liep de keuken in. Vuile vaat op het aanrecht. Een raviolikussentje lag op een bord. Alles stond hier als een gruwelijk kunstwerk, een nare tentoonstelling. In je woonkamer lag een sok op de grond. Ik raapte hem op. Jouw trui op de bank. Ik liep naar de slaapkamer, de deur was dicht en ik durfde hem niet te luid te openen. Met de klink in mijn hand zakte ik op de grond. Ik had niet geslapen, niet gegeten en niet gehuild. Mijn lijf was leeg.
Ik opende voorzichtig de deur terwijl ik nog steeds op de grond zat. Ik kroop naar binnen. Je lag daar, in je bed. Ik mocht niet kijken, want je lag te slapen. Geen geluid maken, want dan zou je wakker worden. Ik kroop over de vloer, knie voor knie, tot ik naast het bed was. Met mijn ogen dicht werkte ik mezelf achterstevoren op het bed. Als de omgekeerde beweging van een vogeltje dat zijn nest uit valt. Ik ging in je bocht liggen. Lepeltjelepeltje, zoals dat bij ons zo volmaakt paste.
Daaf is niet de knapste, niet de stoerste maar Daaf en Dora passen als Duplo in elkaar. Ze zijn onafscheidelijk. Samen nemen ze een bijbaantje als tekstschrijver waardoor ze op begrafenissen terechtkomen van mensen onder nabestaanden. Week in week uit fietsen ze naar uitvaartdiensten van deze onbekende mensen om hen toch een laatste eer te bewijzen en een mooi afscheid te geven.
Op een dag staat Dora achter de katheder zoals ze zo vaak heeft gestaan, maar ditmaal is alles anders. In de weken die volgen verliest Dora de grip op alles wat ze zo zorgvuldig met Daaf had opgebouwd. Vluchten is de enige optie, maar hoe moet je verdwijnen als het geluk onder de grond is begraven? Waar ga je heen als je nergens wilt zijn?