ebook img

Jan Paul Delgeur: Ditjes en Datjes. Pastoraal feuilletonist en chroniqueur. Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Curaçao (1897-1931) PDF

2021·5.4 MB·Dutch
by  RutgersWim
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Jan Paul Delgeur: Ditjes en Datjes. Pastoraal feuilletonist en chroniqueur. Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Curaçao (1897-1931)

Jan Paul Delgeur: Ditjes en Datjes Pastoraal feuilletonist en chroniqueur Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Curaçao (1897-1931) Wim Rutgers (redactie en inleiding) Jan Paul had een heel eigen stijl; 't zou de moeite ruimschoots loonen uit zijn ontelbare Ditjes en Datjes een bloemlezing saam te bundelen, waarnaar men steeds met graagte als naar een kostbaar bezit de hand zou uitsteken. Steeds frisch en origineel wist hij de meest gewone dingen te zeggen op een wijs, dat 't werkelijk een genot was hem aan te hooren. Hij wist zijn lezers te doen lachen, en lachend ze de waarheid te zeggen, dat geen mensch 't hem kwalijk nemen kon. (Amigoe 24 XI 1928) Inhoudsopgave Inleiding – Jan Paul Delgeur (1869-1931) – een man van vele werelden 1 Een levensschets 2 Sint-Eustatius (1898-1907) 2.1 De vroegste en incidentele Amigoe-bijdragen 2.2 St. Eustatiaansche Ditjes en Datjes. (1903–1907) 3 Eerste verlofjaar in Nederland (1907-1908) 3.1 Reisindrukken van Jan Paul 4 Sint-Eustatius (1908-1912) 4.1 St. Eustatiaansche Ditjes en Datjes (1908-1911) 5 Tussenperiode: Curaçao (1912-1913) en Sint-Maarten (1914-1916) 5.1 Curaçaosche Ditjes en Datjes (1912-1913) 5.2 St. Martijnsche Ditjes en Datjes (1914) 6 Sint Willibrord (1916-1919) 6.1 Curaçaosche Ditjes en Datjes (1916-1919) 7 Tweede verlofjaar in Nederland (1919-1920) 7.1 Curaçaosche Ditjes en Datjes (1920-1921) - het verlofjaar (1919-1920) 8 Sint Willibrord (1920-1924) 8.1 Curaçaosche Ditjes en Datjes (1921-1924) 9 Norka Rouskaya, kunst en moraliteit – een polemiek 10 Sint Willibrord - Een rurale samenleving urbaniseert 1924-1925 10.1 Curaçaosche Ditjes en Datjes (1924-1925) 11 Jan Paul en de Curaçaose Schouwburgkwestie: een liberaal–katholiek antagonisme 12 Jan Paul - de ‘modernist’ contra de ‘moralist’ (1926-1928) 12.1 Curaçaosche Ditjes en Datjes (1926-1928) 13 Derde verlofjaar in Nederland (1929-1930) 14 Sint Willibrord (1930-1931) 14.1 Curaçaosche Ditjes en Datjes (1930-1931) 15 Jan Paul en zijn pastorale poëtica Inleiding – Jan Paul Delgeur (1869-1931) – een man van vele werelden Priester, meer nog. missionaris wil hij worden, en ziedaar de bron van al zijn gepeins. Met een enorm kruis in de hand de wildernis in te galoppeeren; loerende tijgers, sissende slangen, bijwijlen de leeuwen te trotseeren, zich midden in de kampongs der Indianen te wagen om die duizende woeste kanibalen te gaan bekeeren, ziedaar waarover hij nooit peinzensmoede wordt. (Jan Paul Delgeur: Kostschoolleven - 23 VI 06) De Rotterdams-Nederlandse Dominicaanse priester Jan Paul Delgeur (1869-1931) missioneert in zijn Caribische tropenjaren op een dubbel breukvlak, een kantelpunt van ruimte en tijd. Een breukvlak suggereert een plotselinge en ingrijpende verandering. Dat is in leven en werk van de missionaris verschillende keren het geval. Veranderingen die hij in zijn persoonlijkheid tot harmonie moet brengen. Opgegroeid als Rotterdamse stadsjongen in relatief goede doen, kiest hij voor het priesterschap en via de Missie voor een leven in eenvoud, zo niet zelfs primitiviteit, in de kolonie Curaçao, waar hij meer dan dertig jaar werkzaam zal zijn op de drie verschillende eilanden Sint-Eustatius, Sint-Maarten en Curaçao. Hij werkt daar als pastoor van 1897 tot zijn overlijden in 1931, met het jaar 1915 als eerste kantelpunt, het jaar 1924 als tweede. Vóór het midden van de jaren tien wordt hij, met korte uitzonderingen, op de Bovenwinden geplaatst, Sint-Eustatius en Sint-Maarten. Vanaf 1916 werkt hij definitief op Curaçao. Hij arriveert daar net op een moment na grote droogte, armoede, honger en sterfte van mens en dier, én de vestiging van de ‘olie’ die een compleet nieuwe tijd inluidt. Het eiland verandert in relatief korte tijd vanuit een positie met grote sociaal-maatschappelijke tegenstellingen en armoede voor velen, in relatieve welvaart voor steeds groter aantal mensen die door de ‘olie’ werk vinden. Het landbouw- en handels-eiland industrialiseert. Door werkmigratie neemt de bevolking exponentieel toe in aantal en diversiteit. Dat heeft ook grote gevolgen voor de Missie en dus voor Jan Paul Delgeur. Hoe slaagt de missionaris erin die ingrijpende verschillen, in ruimte tussen moederland en missieland, en in tijd, tussen oud en nieuw, tot harmonie te brengen? Het antwoord ligt in het missionerende paternalisme als leidraad. Op 24 november 1928, tegen het einde van zijn leven, vat Jan Paul zijn missie-doel nogmaals compact samen: want daarom alleen heb ik 't luttel beetje talent dat God me geschonken heeft, gebruikt, om goed, heel veel goed te doen voor het volk dat me dierbaar is. Paternalisme is een houding van bevoogding, als van een pater – vader die het goede met zijn kinderen of parochianen voorheeft maar hun geen invloed van belang geeft op hun eigen aangelegenheden: alles vóór, maar niets dóór. Dat brengt de tijd ook wel mee, waar Soeur nog met een hoofdletter wordt geschreven en de Priester op een voetstuk staat. Jan Paul Delgeur wordt eenzaam op het kleine, rond de eeuwwisseling sterk vervallen en verarmde Sint-Eustatius geplaatst. Het eiland zal altijd zijn liefde blijven houden. Op Sint- Maarten werkt hij tijdens de Eerste Wereldoorlog, die hem sterk aangrijpt. Op Curaçao zal hij in de eenvoudige parochie Sint-Willibrord een vaste plaats verwerven, te midden van zijn collega-priesters Dominicanen. 1 De eenzaamheid op Sint-Eustatius brengt pastoor Delgeur ertoe ingezonden stukken over actualiteiten naar de Amigoe op te sturen. Dat wordt zo geapprecieerd dat hem in 1903 een vast correspondentschap aangeboden wordt, waarna hij vijfentwintig jaar lang nagenoeg maandelijks zijn populaire verhalende Ditjes en Datjes publiceert. Hij combineert vanaf dat moment de priester en de journalist, een fenomeen dat niet ongewoon was in de missiekringen van die tijd die heel wat schrijvende paters en fraters kende. Hij schrijft over actualiteiten van het eiland en over eigen ervaringen, waarin de journalist vaak fungeert als verlengde van de priester. In zijn feuilletons toont Jan Paul Delgeur geregeld de koloniaal in zich, bij wie de vergelijking tussen missieland en moederland altijd in het voordeel van het laatste is. De vervanging van de aanduiding ‘kolonie’ in ‘gebiedsdeel’ bijvoorbeeld, zoals dat begin jaren twintig van kracht wordt, vindt hij maar onzin. Jan Paul Delgeur blijkt een kind van zijn tijd, die over zijn parochianen schrijft als kinderen die de juiste weg gewezen moet worden. Dat blijkt niet alleen uit zijn woordkeus als hij over negers schrijft, over blackies, termen die voor ons nu onacceptabel zijn, maar in zijn tijd normaal. Tot zijn verdediging mag gelden dat hij het uiteindelijk altijd onvoorwaardelijk opneemt voor ‘zijn’ mensen, voor de arme misdeelde kansarme gelovige in ‘zijn’ parochie. Tegenover de eenvoudige districtsmens stelt hij de stadsbewoner die gevaar loopt ten onder te gaan in een zedeloos leven. Een voorbeeld. Stedelingen komen feesten bij hun familie in het district, maar als de districtsmensen dan ook eens naar de stad komen zijn ze daar niet erg welkom. Jan Paul kiest altijd en consequent voor de eenvoudige districtsmens. er kan geen verjaardag of begrafenis, of trouwpartij of een of ander huiselijk feestje zijn bij mijn zwartmannetjes, of 'n file auto's remt piepend vóór 't bengelend hekje van die bewuste negerkoraal, en de arme stakkers voelen zich vereerd, en steken zich tot over de ooren in de schuld, om die nog aangetrouwde bespottelijk opgedirkte stadsche klaploopers, met koffie en chocla en koekjes en rum, ja, vooral met rum, toch maar goed te doen. En als hun gulle gastheer, op dringende invitatie, om toch eens aan te komen, zoo simpel is, om daaraan gevolg te geven, en aan dat stadsche afdakje, een en al glimlach, aanklopt, dan mag hij al heel blij zijn, als ie in 't keukenuitbouwtje 'n beetje mag uitrusten. Verbeeld je, wat zouden de vrienden van meneer den winkelbediende, en de vriendinnen van mevrouw wel zeggen, als ze merkten, dat die pikzwarte Compa toch nog familie van hun was. (Amigoe 12 VI 26) De pastoor in zijn soutane heeft gezag over zijn klein getal parochianen. Door zijn journalistieke werk geniet hij ook ruimer bekendheid. Als Amigoe-feuilletonist krijgt hij eervolle uitnodigingen, zoals voor een tocht met de onderzeeër K. XIII, voor een vliegtocht boven stad en eiland, voor een filmvoorstelling in Asiento. Hij geniet er met volle teugen van en schrijft er enthousiast over. Jan Paul Delgeurs ‘finest hour’ zal de viering van zijn zilveren priesterjubileum in 1921 geweest zijn, toen de hele parochie het feest met hem vierde en hij geprezen werd door de officiële kerkelijke en wereldlijke instanties. De viering toont de lange arm van het katholieke regime als middelpunt van parochiaal en eilandelijk leven. 2 In de wereld van de journalistiek blijft hij herder. Dan blijkt dat hij naast zijn enthousiaste schrijven over tal van moderne verworvenheden in het nieuwe bloei tijdperk van de jaren twintig, waarschuwt dat welvaart niet automatisch welzijn inhoudt: modernisme tegenover moralisme. Jan Paul Degeur woont en werkt op Band’Abou in een buitengebied, voor die dagen ver van de stad gelegen. In die stad, Willemstad, en met name Punda, ziet hij de negatieve kanten van de financieel-economische ontwikkeling van het eiland, in moreel verval, zedeloosheid, drank, dans zoals de tambú en seks, en vooral de tanende invloed van de Missie. In zijn ogen ver-Punda’t het district door allerlei stadse gewoonten in hun leefwijze op te nemen, en wordt het district voor de stadse mens steeds gemakkelijker bereikbaar door verbetering van de wegen en moderne vervoermiddelen. Als Jan Paul in zijn laatste periode op het eiland, eindelijk een auto krijgt, heeft die Ford het nummer 1204. Dit dualisme tussen moderniteit en moraliteit komt in Jan Pauls leven tot een climax in 1924, als een zich barones noemende danseres op het eiland een erotische vertoning geeft van Salomé, de danseres die het hoofd van Johannes de Doper eist, zoals in de Bijbel beschreven en door Oscar Wilde verwoord en door Richard Strauss in operavorm gebracht wordt. De Missie – en met name Jan Paul spreekt er in zijn feuilleton schande van en wil de voorstelling verbieden. Het leidt tot een rechtszaak, waarbij de missie het van de seculiere overheid, de priester van de rechter, verliest en wegens opzettelijke belediging tot een boete wordt veroordeeld. Het toont voor Jan Paul een pijnlijk tweede breukpunt in de terugloop van de tot dan toe alle-omvattende invloed van de Missie aan. Het moderne leven in steeds meer luxe zorgt voor nieuwe vormen van vermaak en ontspanning, zoals filmvoorstellingen waarin de moraal ver te zoek is, volgens de Missie. Het parochietoneel krijgt concurrentie van andere toneelvormen, naast het katholieke theater zijn er plannen voor een nieuwe schouwburg ter vervanging van het oude Teatro Naar. Dit soort zaken drijft de Missie in de verdediging. In de laatste periode lijkt het Jan Paul te ontbreken aan het vroeger vertoonde enthousiasme. De werelden waarin Jan Paul zich zo thuis voelde, de Missiewereld, de wereld van de journalistiek, de wereld van de vanzelfsprekendheid van het kerkelijk gezag, boeten aan gezag in en van het moderne wereldbeeld voelt de priester dat hij zijn wereld niet meer is. Erfgoed De Ditjes en Datjes bieden een schat aan cultuur-historische bijzonderheden vanuit katholiek perspectief in een verzuilde samenleving, van gelovigen en ongelovigen, waarbij liberalisme en Vrijmetselarij verafschuwd worden, Jan Paul Delgeur doet verslag van economische mogelijkheden van katoen en veeteelt op Sint-Eustatius, van een sisalplantage en van de Albertine- struisvogelfarm op Curaçao. Hij schrijft over de afhankelijkheid van landbouw en veeteelt van het klimaat met periodieke droogte, orkaanschade in Sint-Eustatius en overvloedige regenval die Curaçao in een modderpoel veranderen. Hij schrijft over de haven en het steeds drukker wordende scheepvaartverkeer, maar over de grote havenstaking van 1922 niets. Hij laat niet af om een tunnel als oeververbinding van Punda en Otrobanda te bepleiten. Hij verwelkomt elektrische verlichting, auto, telefoon en waterleiding. Hij schrijft over het zich wegcijferende leven van de Soeurs in het Sint Elisabeths Hospitaal, de priesterlijke zorg voor krankzinnigen in Monte Cristo en melaatsen in Zaquito, de activiteiten in het jongensinternaat Scherpenheuvel. Vanuit 3 zijn functie als verantwoordelijk pastoor schrijft Delgeur over kerk- en schoolbouw, over onderwijs, over besmettelijke ziektes als typhus, gele koorts en melaatsheid, over begrafenisrituelen en het vaste geloof van zijn parochianen in een hiernamaals van eeuwig leven, over ‘hire out’ van jonge kinderen naar andere eilanden, over werkmigratie naar Santo Domingo, Cuba en Venezuela en vanuit Suriname, Caribische eilanden en Nederland naar Curaçao in verband met de raffinaderij. In 1908 wijst hij op tekenen van politieke onrust in Venezuela, tijdens de affaire Urbina in 1929 is Delgeur met verlof in Nederland. Hij biedt, kortom, een scala van cultuurhistorische kennis, uit de eerste hand, waarbij hij tijdgenoot en toeschouwer is. Dit weet hij op onderhoudend humoristische manier te brengen. Jan Paul Delgeur hanteert een wel heel singulier taalgebruik dat zich los-schrijft van het traditionele geschreven taalgebruik en dicht bij de dagelijkse spreektaal aansluit. Hij is zich heel bewust van zijn ‘schrijfcapriolen’ die vaak vermakelijk zijn voor de lezers. Het is een belangrijk element van zijn populariteit. Hij wist zijn lezers te doen lachen, en lachend ze de waarheid te zeggen, dat geen mensch 't hem kwalijk nemen kon. (Amigoe 24 XI 1928) De feuilletons van Jan Paul Delgeur zijn ook nu nog zeer leesbaar door hun stijl en door hun inhoud lezenswaardig. Ze zijn achter de horizon van de moderne herinnering verdwenen, maar dienen weer tevoorschijn worden gebracht. Ze bevatten zoveel waardevolle voorbeelden van cultuur-historische bijzonderheden, dat ze zonder meer een plaats in het levende erfgoed verdienen. Verbieden en verboden worden Het is ironisch dat Jan Paul Delgeur vanuit zijn katholieke ideologie ten aanzien van kunst en literatuur ongetwijfeld een absoluut voorstander geweest zal zijn van de een paar jaar na zijn overlijden opgerichte katholieke IDIL (Informatie Dienst Inzake Lectuur), een Nederlandse instantie (1937-1970) die vanuit een katholiek standpunt de lezer adviseerde over lectuur, langs katholieke morele normen: verboden lectuur; streng voorbehouden lectuur, voorbehouden lectuur, lectuur voor volwassenen alleen, lectuur ook voor de rijpere jeugd en lectuur voor allen, nu vanuit sensitivity reading zelf onderwerp van raciale kritiek zou worden omdat hij op een totaal van meer dan 300.000 neergeschreven woorden 123 keer het n-woord gebruikt, zoals dat in de koloniale tijd en ruimte gebruikelijk was. Overigens gebruikt Jan Paul dat woord alleen dan pejoratief als hij daarmee personen aanduidt die zich te buiten gaan aan een in zijn ogen onzedelijk leven van dans en ongeremd alcoholgebruik. 4 1 Jan Paul Delgeur: Een levensschets Jan Paul Delgeur is op 24 oktober 1869 in Rotterdam geboren in een kennelijk relatief welvarend gezin met twee oudere zussen en drie broers. Hij groeit op als een echte stadsjongen in het centrum. Hij is voorbestemd priester te worden en doet zijn intrede in 1890 in de orde van St. Dominicus. Een jaar later, in 1891, legt hij in het Dominicanerklooster van het Gelderse Huissen zijn Geloften af, waarna hij de tonsuur en de Mindere Orden op 12 augustus 1894 ontvangt. De priesterwijding volgt op 10 augustus 1896, waarna hij een week later, op 19 augustus, zijn Eerste Heilige Mis opdraagt als priester in de Orde der Dominicanen O.P. Jan Paul wil in de Missie en vertrekt naar de kolonie Curaçao op 17 juni 1897, waar hij op 18 juli 1897 arriveert. In oktober van dat jaar is hij Kapelaan in Pietermaai en wordt vervolgens korte tijd priester in Sint Willibrord in Band’Abou, waarna hij in oktober 1898 wordt overgeplaatst naar Sint-Eustatius. Op Sint-Eustatius (1898 – 1912) is hij aanvankelijk deservitor (waarnemend pastoor) van de parochie van den H. Eustachius. Daar zal hij in relatieve eenzaamheid in zijn kleine parochie tot 1912 pastoor zijn, na tien jaar een keer onderbroken door een verlofjaar naar Nederland. Hij komt op een eiland waar driekwart van de ongeveer 1500 bewoners methodist is. Delgeur krijgt als pastoor beroepshalve te maken met het katholieke onderwijs. Op 18 November 1898 schrijft Mgr. Van Baars in een brief aan Pastoor Jan Paul Delgeur ‘het glorieuze nieuws, dat hij Zusters Dominicanessen krijgt voor de school, en krijgt honderd gulden om van de oude pastorie een nieuw Zusterhuis te maken. Voor diezelfde honderd gulden moeten ook schoolbanken en andere schoolbehoeften worden aangeschaft: “Daar het geld natuurlijk hopeloos ontoereikend was, kreeg de pastoor er nog ƒ 50 bij. Alsof het toen wèl genoeg ware!” (Amigoe 28 IX 42) Ook wordt hij ambtshalve in 1905 lid van de Voogdijraad en neemt hij enkele keren deel aan officiële reizen naar andere eilanden boven de wind, zoals in 1905 met “dr. Van Hall, de Inspecteur van den Landbouw zich sedert begin Augustus op de Bovenwindsche eilanden bevindt” en de Gezaghebber van Sint Eustatius, Van Grol, een reis naar Sint Maarten. (Amigoe 26 VIII 05) (Het nummer van 24 oktober 1903 van de Amigoe di Curaçao waarin voor het eerst de titel Ditjes en Datjes gebruikt wordt) Al snel na zijn aankomst op Sint Eustatius volgt een eerste publicatie, een verslag over de orkaan van 7 augustus, dat hij opstuurt naar het missieblad Amigoe. Er volgen al snel meer bijdragen, waarna hij vanaf oktober 1903 met zijn feuilletons ‘onder de streep’ onder de titel Ditjes en Datjes een geregeld medewerker van het missieblad wordt. In 1907 vertrekt Jan Paul Delgeur met een jaartje verlof naar het vaderland ‘om zijn gezondheid te herstellen’. Hij reist via New York waar hij kort verblijft en waarover hij vier 5 bijdragen zal schrijven. Tijdens zijn verblijf in Rotterdam wordt hij in 1907 Vertegenwoordiger van De West in het Hoofdbestuur van het ANV. De Amigoe schrijft Pastoor Delgeur, die onze belangen bij het Hoofdbestuur op voortreffelijke wijze heeft behartigd, heeft de volste aanspraak op de erkentelijkheid van de Afdeeling en het Bestuur besloot dan ook hem schriftelijk den dank der Afdeeling over te brengen.” (Amigoe 8 VIII 08) In mei 1908 keert Jan Paul Delgeur met de Prins Maurits vanuit Amsterdam ‘naar zijn standplaats’ terug. Maar voor zijn vertrek draagt hij in tegenwoordigheid van zijn hoogbejaarde moeder, broers en zusters het heilig Misoffer op in de kapel van het St. Antonius-gesticht: “Vele vrienden zullen den sympathieken Pastoor morgen uitgeleide doen bij zijn vertrek uit Amsterdam.” (De Maasbode 1 V 08) (De Maasbode 2 V 08) Delgeur zal na zijn verlof nog een viertal jaren op Sint Eustatius werkzaam blijven, waarbij het hoogtepunt voor hem ongetwijfeld de realisering van een nieuw kerkgebouw in 1910 wordt, gebouwd volgens een tekening van Pater van de Pavert. Tot dan diende een woonhuis als kerkje. De kerk is gebouwd uit de stenen van de ruïnes van de Benedenstad, die alle stuk voor stuk naar boven gedragen werden. Op 12 juni was de bouw van de kerk voltooid. Wij wenschen Pastoor Delgeur geluk met zijn nieuwen bouw. Z. Eerw. heeft harde maanden gehad en flink meegeholpen, opdat alles geregeld en ordelijk zijn gang zou gaan. (Amigoe 28 V 10) Na het twaalfjarig verblijft op Sint Eustatius volgt een tussenperiode op Curaçao (1912 - 1913) en Sint-Maarten (1914 -1916). Met de pakketschoener Dreadnought arriveert Jan Paul Delgeur vanuit Sint-Eustatius op Curaçao: “In het bijzonder verheugt zich de redactie over de komst van zijn vasten medewerker Jan Paul, die stellig in onze nieuwe omgeving weer volop stof zal vinden voor een belangrijke nieuwe reeks van ‘Ditjes en Datjes’ of ‘Inktspatten en Pennekrassen’. (Amigoe 6 I 12) Op Curaçao wordt Barber de parochie, waar pastoor Delgeur te werk wordt gesteld, waar hij naast zijn pastoraal werk zijn Ditjes en Datjes voortzet, zoals hij dat ook op Sint Maarten zal doen. Met mondjesmaat overigens omdat hij in de jaren van de Eerste Wereldoorlog (1914- 1918) het niet vindt passen zijn feuilletons voort te zetten. Hij kondigt aan te zullen zwijgen, zoals hij dat eerder op Sint Eustatius had aangekondigd in verband met de dreigende situatie tussen Venezuela en Nederland waarbij de eilanden betrokken werden. Vanaf 1916 is pastoor Delgeur terug op Curaçao, opnieuw in Sint Willibrord waar hij tijdens het begin in de kolonie ook al een poosje gediend had. Hij zal er dit keer vijftien jaar blijven, tot aan zijn overlijden in 1931. Hij wordt in de in dietijd nog ver afgelegen parochie in Band’Abou ‘ geestelijke van den 2n rang’. 6 In augustus 1919 vertrekt Delgeur na zijn tweede termijn van tien jaar, opnieuw voor een jaar verlof naar Nederland, begin september 1920 is hij weer terug en wordt hij na enkele weken in zijn ‘activiteit hersteld’ als pastoor van St. Willibrord. Tijdens zijn Nederlandse verlofjaar wordt pastoor Delgeur uitgenodigd te assisteren bij de Eerst Rotterdamse Missietentoonstelling, met het schrijven van een brochure en vervolgens het helpen inrichten van de grote tentoonstelling. De tentoonstelling is zowel een presentatie van het missiewerk als een demonstratie van cultuur-historische aspecten van de kolonie en de mensen die daar wonen, werken en wat ze presteren. Een hoogtepunt in het leven van Jan Paul is ongetwijfeld de grootse viering in augustus 1921, samen met pater R.J.G. Wahlen, van zijn zilveren jubileum als priester, met een Plechtige Hoogmis op Sint Willibrord, met Pontificale assistentie van Z. D. H. Mgr. M. G. Vuvlsteke. (Amigoe 6 VIII 21) Pater Verriet geeft een lofrede op de zilveren priester: “Zalig het volk, dat te jubileeren, dat feest te vieren weet". Dat kan ons volk, vooral als 't zijn Priesters geldt, zijn geestelijke Vaders, die 't bemint en hoog waardeert om dat 't zich eveneens bemind en hooggeschat weet door zijn Priesters. Telkens weer op nieuw ondervindt men het, en toch telkens weer wordt men opnieuw getroffen door die blijken van liefde, trouw en onhankelijkheid van het katholieke volk voor zijne Priesters. (Amigoe 6 VIII 1921) In 1922 is Delgeur op Bonaire om daar het nieuwe St. Franciscus- Gasthuis op Kralendijk plechtig in te wijden, een ander hoogtepunt in zijn priesterschap. Na de Hoogmis wijdde Z. D. H. Mgr. Vuylsteke het Gasthuis plechtig in, geassisteerd door de Eerw. Paters Delgeur en Jansen. Daarna kwamen de Hoogedelgestrenge Heer Gezaghebber en de Heeren Landraden, Dominee Foppema, Dr. Polak en de Notabelen van Bonaire op receptie om Monseigneur, Pastoor en Zusters hun gelukwenschen aan te bieden. (Amigoe18 II 22) Maar dan komt het bericht van het overlijden van zijn moeder, op 4 oktober 1922, op 92- jarige leeftijd. Jan Paul plaatst een advertentie in de Amigoe. (De Maasbode 4 X 1922; Amigoe 7 X 1922) 7

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.