Hoe kan worden tegemoetgekomen aan de slechte uitvoering van veroordelende arresten van het EHRM op nationaal niveau? Annelies Verduyckt Onder wetenschappelijke begeleiding van Prof. Dr. A. Alen INLEIDING De Russische reddingswerker Burdov werd in 1986 opgeroepen om mee te werken aan de noodoperatie bij de ramp in de kerncentrale van Chernobyl. Ten gevolge van de blootstelling aan radioactieve stralen had hij recht op een schadevergoeding. De Russische vonnissen van 1997, 1999 en 2000 die deze vorderingen honoreerden, werden niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Pas na een arrest van het EHRM in 2002 kreeg Burdov van de Russische Staat de schadevergoeding betaald die in dit arrest was toegekend.1 Hierna werden verscheidene nieuwe Russische vonnissen in Burdov‟s voordeel geveld, die naar zijn mening niet binnen een redelijke termijn werden uitgevoerd. Als gevolg hiervan werd de zaak in 2009 een tweede keer voor het EHRM gebracht, ditmaal voor de Grote Kamer, aangezien in de tussentijd 200 gelijkaardige schendingen waren vastgesteld.2 Op 23 december 2010, 24 jaar na feiten, besliste het EHRM dat de door de Russische Staat ingevoerde compensatiewet een effectief en voldoende rechtsmiddel behelst, dat aan het probleem van de niet-uitvoering van arresten kan tegemoetkomen.3 Helaas is het geval-Burdov geen alleenstaande zaak. Het EHRM heeft geregeld te kampen met een laattijdige of zelfs niet-uitvoering van zijn veroordelende arresten, hetgeen de autoriteit van het Hof niet ten goede komt. De oorzaak hiervan ligt hoofdzakelijk bij de Staten, met inbegrip van België, die niet altijd even diligent zijn in het opvolgen van Straatsburgse arresten. Door het grote aantal repetitieve zaken gaat het Hof gebukt onder een structurele overbelasting, waardoor het zelf ook niet efficiënt kan functioneren. Momenteel zijn er 120.000 zaken hangende voor het EHRM, tien maal meer 1 EHRM, Burdov t. Rusland, arrest van 7 mei 2002; Resolution CM/ResDH (2004) 85 of 22 December 2004 in the case of Burdov No. 1 v. Russia. 2 EHRM, Burdov t. Rusland (nr. 2), arrest van 15 januari 2009. 3 EHRM, Nagovitsyn en Nalgiyev t. Rusland, beslissing van 23 september 2010; EHRM, Fakhretdinov en anderen t. Rusland, beslissing van 23 september 2010. 93 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 ANNELIES VERDUYCKT dan tien jaar geleden. Niet minder dan achtentwintig procent van deze zaken zijn afkomstig uit Rusland. In dit werk zullen eerst de rechtsgevolgen van arresten van het EHRM worden besproken, met bijzondere aandacht voor de rechtsgevolgen ten aanzien van de partijen in het geding en ten aanzien van derden, alsook voor de nieuwigheden in de rechtspraak van het EHRM op het vlak van de nakoming. Ten tweede zal er meer specifiek worden ingegaan op de situatie in België en dit rechtsvergelijkend met andere landen waar ernstige problemen in verband met de uitvoering van Straatsburgse arresten rijzen, zoals Turkije, Italië en Rusland. Vervolgens zal het belang van het Veertiende Protocol bij het EVRM worden besproken. Tot slot zal er worden gezocht naar wie of wat er aan de basis ligt van deze tekortkomingen en zullen oplossingen worden gezocht voor een efficiëntere uitvoering. 1. DE UITVOERING VAN ARRESTEN VAN HET EHRM 1.1. RECHTSGEVOLGEN TEN AANZIEN VAN DE PARTIJEN IN HET GEDING Met betrekking tot de verplichtingen ten aanzien van de verdragspartijen moet ten eerste artikel 1 EVRM worden benadrukt, hetgeen bepaalt: “De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder hun rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag”. Dit duidt op de belangrijke rol die de verdragsstaten werd toegewezen, namelijk de eerste verantwoordelijkheid voor de bescherming van de mensenrechten. Ook wordt uit de artikelen 13 en 35, § 1 EVRM het principe van de subsidiariteit van de Straatsburgse procedure afgeleid. Ten tweede hebben de verdragsstaten, luidens artikel 46, § 1 EVRM, zich ertoe verbonden om zich te houden aan een einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn. Het arrest is dus bindend voor de Staat die bij de zaak is betrokken. Dit heeft twee verplichtingen tot gevolg, namelijk de verplichting tot de tenuitvoerlegging van een einduitspraak, alsook de verplichting om het gezag van gewijsde te eerbiedigen. De al dan niet bevredigende uitvoering van de Straatsburgse arresten vormt dan ook een gepaste indicator om de effectiviteit van het EHRM uit af te leiden. Tot slot oefent het Comité van Ministers, luidens artikel 46, § 2 EVRM, controle uit op de veroordeelde verdragsstaat vanaf het ogenblik dat deze wordt veroordeeld door het Hof, hetgeen duidt op een collectieve verantwoordelijkheid van de Staten. Het is namelijk niet alleen de betrokken verdragsstaat die wordt verplicht tot uitvoering, maar het is een opdracht van alle verdragsstaten in hun geheel om een goede uitvoering van de arresten na te 94 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? streven.4 Ieder half jaar worden de veroordeelde Staten ter verantwoording geroepen. Wanneer dan blijkt dat aan het arrest een gepaste uitvoering werd gegeven, zal de hele procedure worden beëindigd met een eindresolutie van het Comité van Ministers. In tegenstelling tot de vaak laattijdige uitvoering door bepaalde Staten, zijn er ook verdragsstaten die meer dan goed genoeg tegemoetkomen aan de verplichting tot uitvoering. Dit gebeurt vaak door een vervroegde uitvoering aan een arrest te geven, door een quasi ogenblikkelijke uitvoering of door zelfs verder te gaan dan wat de Straatsburgse rechter eiste.5 1.1.1. Plicht tot uitvoering einduitspraken a. Verplichtingen ten aanzien van de veroordeelde Staat zijn in essentie declaratoir Wanneer het EHRM een schending vaststelt, ontstaat er een dubbele verplichting in hoofde van de verdragsstaat. Deze wordt verplicht om, enerzijds, een einde te stellen aan de schending en, anderzijds, hierbij de gevolgen van de schending te herstellen, door de situatie in zijn oorspronkelijke toestand te herstellen, hetgeen restitutio in integrum wordt genoemd.6 Wanneer restitutio in integrum mogelijk is, zal de Staat zelf verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het arrest en zal het bijgevolg niet aan het EHRM zijn om dit te doen.7 De uitvoering zal dan worden verwezenlijkt met de middelen die de Staat zelf verkiest om haar verplichting krachtens artikel 46 EVRM te vervullen.8 Dit laatste moet echter worden genuanceerd, aangezien de keuzevrijheid van de Staat met betrekking tot de middelen beperkt is, omdat de aangewende middelen moeten kunnen leiden tot het door het Hof vooropgestelde doel.9 In uitzonderlijke gevallen echter, zal er als gevolg van de aard van de schending geen keuzevrijheid meer zijn met betrekking tot de aan te wenden middelen.10 Daarnaast zal het EHRM, wanneer er een structureel probleem voorhanden is,11 zich bevoegd achten om in algemene 4 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek E.V.R.M., deel 1: Algemene Beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 697. 5 J.F. FLAUSS, “L‟effectivité des arrêts de la Cour européenne des droits de l‟homme : du politique au juridique ou vice-versa”, RTDH 2009, 28. 6 P. LEACH, Taking a case tot the European Court of Human Rights, Oxford, Oxford University press, 2005, 94. 7 EHRM, Papamichalopoulos en anderen t. Griekenland, arrest van 31 oktober 1995, § 34; EHRM (GK), Iatridis t. Griekenland, arrest van 19 oktober 2000, §33; EHRM (GK), Brumãrescu t. Roemenië, arrest van 23 januari 2001, § 21. 8 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, § 193. 9 EHRM (GK), Scozzari en Giunta t. Italië, arrest van 13 juli 2000, § 249; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004, § 202; EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, § 192. 10 EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004, § 202-203. 11 Resolution CM/ResDH (2004) 3 of 12 May 2004, on judgments revealing an underlying systemic problem. 95 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 ANNELIES VERDUYCKT bewoordingen een aantal algemene maatregelen aan te duiden, waardoor de keuzevrijheid van de Staten met betrekking tot de middelen eveneens wordt beperkt.12 Wanneer restitutio in integrum daarentegen onmogelijk is, omdat het recht van de betrokken verdragsstaat slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat13 of wanneer het omwille van de aard van de schending onmogelijk is,14 zal het EHRM een billijke genoegdoening toekennen. De toekenning van de billijke genoegdoening, vervat in artikel 41 EVRM, vormt een afwijking van het principe van de restitutio in integrum. Het EHRM kan maar een billijke genoegdoening toekennen, wanneer het nationale recht van de betrokken verdragsstaat slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat voor de vastgestelde schending en dus geen echte restitutio in integrum mogelijk is.15 Het tweede geval waarin de billijke genoegdoening zal worden toegekend, is wanneer krachtens de aard van de schending de restitutio in integrum onmogelijk is,16 hetgeen zich voordeed in de zaak Brumãrescu tegen Roemenië van 2001. In dit arrest vond een onteigening plaats in strijd met het verdrag, waardoor het EHRM de Staat veroordeelde tot het teruggeven van de eigendom binnen de zes maanden, op straffe van een billijke genoegdoening.17 Het Hof ontdoet in deze gevallen zijn arresten van hun declaratoir karakter, aangezien de Staten geen enkele beleidsruimte meer wordt gegund met betrekking tot de uitvoering van de arresten. De toekenning van een billijke genoegdoening heeft, zoals de rest van een arrest van het EHRM, op zichzelf geen uitvoerbare kracht en is dus niet- executoir op het grondgebied van de verdragsstaat. Om de uitvoerbaarheid te bekomen, moet men de nationale rechtsregels naleven.18 Wanneer de Belgische Staat de uitvoering van de billijke genoegdoening weigert, kan de zaak voor de rechtbank van eerste aanleg worden gebracht. Deze rechtbank zal dan moeten nagaan of het te maken heeft met een 12 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, § 194. 13 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, concurring opinion van rechter ZUPANCIC. 14 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 108. 15 EHRM (GK), Broniowski t. Polen, arrest van 22 juni 2004, concurring opinion van rechter ZUPANCIC. 16 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 108. 17 EHRM (GK), Brumãrescu t. Roemenië, arrest van 23 januari 2001. 18 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek E.V.R.M., deel 1: Algemene Beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 717. 96 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? authentiek arrest van het EHRM, en indien dit het geval is, zal de rechtbank de uitvoerbaarheid ervan vaststellen.19 Iedere veroordeelde Staat zal de geldsom moeten betalen binnen de drie maanden die volgen op de datum van de uitspraak.20 In geval van niet-betaling binnen deze termijn zullen moratoire interesten verschuldigd zijn21 die lopen tot het moment van de uiteindelijke afrekening.22 Wanneer de veroordeelde Staat daarentegen niet overgaat tot uitvoering, zal het EHRM geen dwangsom of geldboete kunnen opleggen.23 Het Comité van Ministers zal wel steeds toezicht uitoefenen op de maatregelen die de Staten aannemen tot betaling van de billijke genoegdoening. Veel landen hebben het echter moeilijk om aan de veroordeling tot een billijke genoegdoening te voldoen. Ze kampen met grote betalingsachterstanden. Italië bijvoorbeeld, betaalt in 97 procent van de gevallen te laat.24 Uit het bovenstaande volgt dat de arresten van het EHRM een declaratoir karakter hebben,25 aangezien zij zelf geen rechtstreekse gevolgen in de interne rechtsorde van de betrokken Staat teweegbrengen.26 Het Hof spreekt een schending uit en kan eventueel een billijke genoegdoening toekennen, maar is in beginsel niet bevoegd om welbepaalde maatregelen op te leggen. In het verleden vernietigde het EHRM nooit uitspraken van de nationale autoriteiten of rechtbanken,27 herzag het nationale wetgeving nooit zelf en droeg het een regering nooit op om bepaalde maatregelen te nemen in het nationale rechtssysteem.28 Hier kwam echter geleidelijk aan verandering in. De uitvoering van veroordelende arresten moet steeds binnen een redelijke termijn gebeuren.29 Het Hof bevestigde dit in de zaak Vermeire tegen België, en verduidelijkte dat de keuzevrijheid van een Staat ten aanzien van de middelen tot uitvoering van een veroordelend arrest geen excuus mag zijn om 19 J. VELU en R. ERGEC, “La Convention Européenne des Droits de l‟homme”, RPDB 1990, nr. 1224. 20 EHRM, Moreira de Azevedo t. Portugal, arrest van 28 augustus 1991. 21 EHRM (GK), Önyerildiz t. Turkije, arrest van 28 juni 2002. 22 EHRM, A. en anderen t. Denemarken, arrest van 8 februari 1996, § 53. 23 EHRM, Pauwels t. België, arrest van 26 mei 1988, §§ 49-50. 24 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “L‟exécution des arrêts de la Cour européenne des droits de l‟homme”, RTDH 2008, 656-657. 25 EHRM, Marckx t. België, arrest van 13 juni 1979, § 58; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004, § 202. 26 RvS 10 maart 1992, nr. 38.973; Cass. 19 september 1997, Arr.Cass. 1997, nr. 363 en RW 1998- 99, noot S. MOSSELMANS; J. VELU en R. ERGEC, “La Convention européenne des Droits de l‟homme”, RPDB 1990, nr. 1211; Venice Commission, “Opinion No. 209/2002 on the Implementation of judgements of the European Court of Human Rights”, CDL-AD(2002)34, 18 December 2002, § 34. 27 EHRM, Castillo Algar t. Spanje, arrest van 28 oktober 1998. 28 EHRM, Polat t. Turkije, arrest van 8 juli 1999, § 66. 29 EHRM, Burdov t. Rusland (nr. 2), arrest van 15 januari 2009; EHRM (GK), Scordino t. Italië (nr. 1), arrest van 29 maart 2006. 97 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 ANNELIES VERDUYCKT te wachten met de noodzakelijke maatregelen, bijvoorbeeld omdat deze maatregelen zouden kaderen in een meer algemene hervorming.30 Wanneer de redelijke termijn is overschreden, zal het vaak onmogelijk zijn om nog in een restitutio in integrum te voorzien. In deze gevallen zal het EHRM voor herstel zorgen, door uitvoering bij equivalent. Dit herstel zal normalerwijze bestaan uit een financiële vergoeding. De Staat is, luidens artikel 46, § 1 EVRM, in zijn geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van eindarresten. Hieruit volgt dat het EHRM niet aangeeft welke overheidsinstantie gebonden is door zijn arresten en welke overheidsinstantie moet instaan voor de uitvoering van zijn einduitspraken. Aangezien de Staten zich door hun ratificatie hebben verbonden om de verdragsrechten te laten eerbiedigen door al hun verschillende overheden,31 kunnen zij zich niet verschuilen achter het handelen van deze organen.32 De uitvoering van de arresten zal bijgevolg toekomen aan het staatsniveau dat op internrechtelijk vlak bevoegd is voor de betwiste materie, hetgeen meestal het bevoegde orgaan is dat werd bepaald door de Grondwet of de wetgeving van een Staat.33 b. Uitzondering: het arrest duidt de te nemen maatregelen aan In het verleden nam het EHRM steeds aan dat de loutere vaststelling van de schending van het EVRM of het toekennen van een som geld, op zich een voldoende billijke genoegdoening uitmaakte. Het Hof hield zich niet bezig met het uitvaardigen van algemene of individuele maatregelen.34 Hier kwam echter verandering in met het arrest Papamichalopoulos en anderen tegen Griekenland met betrekking tot het recht op eigendom. In dit arrest legde het EHRM naast de verplichting tot het betalen van een billijke genoegdoening voor het eerst een individuele, weliswaar alternatieve, maatregel op: de teruggave van de gronden en gebouwen. De Griekse Staat werd door dit arrest verplicht een einde te stellen aan de schending en de gevolgen ervan op zulke wijze te herstellen dat men zich terug in de situatie zou bevinden van voor de schending.35 In verschillende daaropvolgende zaken, ook ten aanzien van zaken die geen betrekking hadden op het recht op eigendom, herhaalde en verfijnde het Hof 30 EHRM, Vermeire t. België, arrest van 29 november 1991, § 26. 31 EHRM, Martins Moreira t. Portugal, arrest van 26 oktober 1988, § 60. 32 EHRM, De Cubber t. België, arrest van 14 september 1987, § 21; G. CRAENEN, “Het tweede cassatiearrest-De Cubber: een kleine uitspraak over een klein geval?”, RW 1987-88, 145-150. 33 EHRM, X en Y t. Nederland, arrest van 26 maart 1985, § 27. 34 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 106. 35 EHRM, Papamichalopoulos en anderen t. Griekenland, arrest van 31 oktober 1995, § 34. 98 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? dit gedachtegoed. In het arrest L. tegen Litouwen verplichtte het EHRM de Litouwse wetgever om een wet aan te nemen in verband met de officiële erkenning van geslachtswijziging.36 In het arrest Martins Castro en Alves Correia de Castro tegen Portugal werd de Portugese openbare aanklager verplicht een cassatieberoep in te stellen.37 Het lijkt er dan ook op dat het EHRM zijn oude werkwijze heeft verlaten voor een meer proactieve aanpak. De uitvoering van een arrest zal immers vaak verregaande maatregelen van een Staat vereisen en daarmee het declaratoire karakter van het arrest overstijgen.38 Dit zal bovenal zo zijn, wanneer het EHRM een voorgevoel heeft dat er een risico van slechte of laattijdige uitvoering zal zijn39 of wanneer restitutio in integrum praktisch onmogelijk lijkt.40 Hieronder worden de meest voorkomende opgelegde maatregelen besproken. b.1. Restitutie in eigendomszaken In verscheidene zaken waarbij een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM werd vastgesteld, eiste het Hof de teruggave van de eigendom door de Staat. Indien een Staat hieraan geen gehoor geeft, wordt ze veroordeeld tot het betalen van een compensatie.41 b.2. Vrijlating van onwettig vastgehouden personen In de zaak Assanidze tegen Georgië besliste het EHRM dat ten aanzien van onterecht gevangen gehouden personen, gelet op de aard van de schending, de enige mogelijke maatregel tot herstel, de vrijlating is. De Staat kreeg bijgevolg geen keuze ten aanzien van de aan te nemen middelen. Daarnaast moest er ook een billijke genoegdoening voor de geleden geldelijke schade worden betaald.42 In dezelfde zin besloot het EHRM in de zaak Ilascu en anderen tegen Rusland en Moldavië, door te eisen dat deze Staten alle nodige maatregelen moeten nemen om een einde te stellen aan de willekeurige en onrechtmatige aanhouding van de verzoekers, en dit door middel van een onmiddellijke invrijheidsstelling. Door een onrechtmatige aanhouding te bewerkstelligen, 36 EHRM, L. t. Litouwen, arrest van 11 september 2007. 37 EHRM, Martins Castro en Alves Correia de Castro t. Portugal, arrest van 10 juni 2008. 38 F. SUDRE, “L‟effectivité des arrêts de la CEDH”, RTDH 2008, 921-930. 39 E. LAMBERT-ABDELGAWAD, “L‟exécution des arrêts de la Cour européenne des droits de l‟homme(2007)”, RTDH 2008, 670. 40 EHRM (GK), Maestri t. Italië, arrest van 17 februari 2004; EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004. 41 EHRM, Papamichalopoulos en anderen t. Griekenland, arrest van 31 oktober 1995. 42 EHRM (GK), Assanidze t. Georgië, arrest van 8 april 2004. 99 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 ANNELIES VERDUYCKT zou de Staat immers zijn verplichting tot het uitvoeren van arresten, vervat in artikel 46, § 1 EVRM, schenden.43 Waar het Hof in zijn beginjaren slechts de restitutie of de billijke genoegdoening uitsprak, is het geëvolueerd naar het toekennen van een cumulatieve verplichting. De Staat zal namelijk zowel de vrijlating, als het betalen van een compensatie moeten bewerkstelligen wanneer personen onrechtmatig werden aangehouden. b.3. Strafrechtelijk onderzoek In verscheidene zaken werd het EHRM om uitleg gevraagd wanneer de overheden van een bepaalde Staat er niet in slaagden een adequaat en effectief strafrechtelijk onderzoek te voeren en het slachtoffer bleef lijden onder de ernstige negatieve gevolgen van een nationale beslissing. Het Hof leek niet uit te sluiten dat het in bepaalde gevallen de mogelijkheid heeft om een nieuw onderzoek te eisen,44 maar verplichtte er totnogtoe geen enkele Staat toe, aangezien het aan het Comité van Ministers toekomt om de meest adequate maatregelen aan te wijzen om aan een uitspraak te voldoen.45 Het EHRM beschikt daarentegen wel over de mogelijkheid om in bepaalde gevallen Staten te veroordelen voor een schending van artikel 2 of 3 EVRM, en dit wegens het gebrek aan onderzoek wanneer er moord of foltering plaatsvond. In het arrest Rantsev tegen Cyprus en Rusland werd Cyprus de schending van artikel 2 EVRM verweten, doordat het geen effectief onderzoek voerde naar de dood van Rantsev‟s vrouw.46 b.4. Heropening van interne gerechtelijke procedures In zaken waar er zich een schending van het recht op persoonlijke vrijheid,47 het recht op een eerlijk proces,48 of het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel49 voordoet, zal de herziening of de heropening van de zaak vaak de enige of meest geschikte mogelijkheid zijn om het aangedane onrecht ten aanzien van het slachtoffer te herstellen en een restitutio in integrum te bekomen.50 Het Hof heeft geen rechtsmacht om na te gaan of een verdragsstaat zijn verplichtingen heeft vervuld zoals die voortvloeien uit een arrest en kan evenmin een 43 EHRM (GK), Ilascu en anderen t. Rusland en Moldavië, arrest van 8 juli 2004, § 490. 44 EHRM (GK), Tahsin Acar t. Turkije, arrest van 6 mei 2003; EHRM, Finucane t. UK, arrest van 1 juli 2003. 45 P. LEMMENS en W. VANDENHOLE, Protocol no. 14 and the reform of the European Court of Human Rights, Antwerpen, Intersentia, 2005, 99. 46 EHRM, Rantsev t. Cyprus en Rusland, arrest van 7 januari 2010. 47 Artikel 5 EVRM. 48 Artikel 6 EVRM. 49 Artikel 7 EVRM. 50 EHRM (GK), Öcalan t. Turkije, arrest van 12 mei 2005, § 210. 100 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 HOE KAN WORDEN TEGEMOETGEKOMEN AAN DE SLECHTE UITVOERING VAN VEROORDELENDE ARRESTEN VAN HET EHRM OP NATIONAAL NIVEAU? verdragsstaat verplichten om de relevante interne procedure in gelijkaardige zaken te heropenen.51 Desondanks wordt er zowel door het Hof, als door het Comité van Ministers een zeer grote druk op de verdragsstaten gelegd om dit toch te doen.52 In verscheidene zaken tegen de Turkse Staat werden arresten geveld door afhankelijke en partijdige rechters, waardoor artikel 6 EVRM werd geschonden. Het EHRM besloot dat in deze zaken, de meest geschikte vorm van rechtsherstel, de heropening van de zaak voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter in overeenstemming met artikel 6 EVRM was. De verzoekers in casu werden immers veroordeeld door een veiligheidshof, hetwelk niet als onpartijdig en onafhankelijk kan worden beschouwd in de zin van artikel 6 EVRM.53 In het arrest Verein Gegen Tierfabriken Schweiz tegen Zwitserland besliste de Grote Kamer van het EHRM dat de weigering van een Staat om de heropening te bevelen, kan worden aanvaard als nieuwe informatie waartegen bij het EHRM een nieuwe zaak kan worden ingesteld.54 Aan dit arrest werden een aantal dissenting opinions toegevoegd. Verscheidene rechters waren immers van mening dat het gevaar bestaat dat deze strenge zienswijze van het EHRM de Staten die in de heropening voorzien, gaat penaliseren, aangezien de weigering door de Staat om een procedure te heropenen voordien niet als een nieuw feit werd gezien, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen.55 In het recente arrest Cudak tegen Litouwen suggereerde het EHRM dat omwille van de schending van artikel 6 EVRM, het meest gepaste rechtsherstel alleen maar kan bestaan in de heropening van de nationale procedure. Het Hof herhaalde dit echter niet in het dispositief van het arrest, maar voorzag enkel in een vergoeding.56 In een concurring opinion bij dit arrest, betreuren verscheidene rechters dat de heropening van de nationale procedure niet werd opgenomen in het dispositief van het arrest, aangezien de vergoeding die aan de verzoekers werd beloofd niet in staat is om een restitutio in integrum teweeg te brengen en de heropening van de nationale procedure daarentegen wel. Daarnaast bindt, krachtens artikel 46, § 1 EVRM, enkel het dispositief 51 EHRM, Komanický t. Slovakije, arrest van 4 juni 2002. 52 Recommendation Rec. (2000) 2 of the Committee of Ministers on the re-examination or reopening of certain cases at domestic level following judgments of the European Union of Human Rights. 53 EHRM, Akkas t. Turkije, Cakar t. Turkije, Cavus en Bulut t. Turkije, Dalgiç t. Turkije, Eren t. Turkije, Ergül en Engin t. Turkije, Gençel t. Turkije, Hayrettin Barbaros Yilmaz t. Turkije, Mesut Erdogan t. Turkije, Özyol t. Turkije, Peker t. Turkije, Simsek t. Turkije, Süvariogullari en anderen t. Turkije, Tutmaz en anderen t. Turkije, arresten van 23 oktober 2003; EHRM (GK), Öcalan t. Turkije, arrest van 12 mei 2005. 54 EHRM (GK), Verein gegen Tierfabriken Schweiz t. Zwitserland, arrest van 30 juni 2009. 55 Dissenting Opinion door rechter MALINVERNI, bijgestaan door de rechters BÎRSAN, MYJER en BERRO-LEFÈVRE bij EHRM (GK), Verein gegen Tierfabriken Schweiz t. Zwitserland, arrest van 30 juni 2009, § 25. 56 EHRM (GK), Cudak t. Litouwen, arrest van 23 maart 2010, § 79. 101 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1 ANNELIES VERDUYCKT van het arrest de partijen en sluit artikel 46, § 2 EVRM niet uit dat ook het EHRM, naast het Comité van Ministers, de meest gepaste maatregelen kan aanduiden.57 In een eerder arrest oordeelde het EHRM reeds dat wanneer heropening van de procedure mogelijk is onder nationaal recht, het EHRM deze verplichting het beste zal vervatten in het dispositief van het arrest opdat er druk komt te liggen op de Staten.58 Het Comité van Ministers kan, net zoals het EHRM, de heropening van de nationale gerechtelijke procedures vragen. Dit kan het zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken, door resoluties59 en interim resoluties60 uit te vaardigen. Het Comité van Ministers vaardigde in 2000 een aanbeveling uit over de heropening van nationale gerechtelijke procedures.61 Deze Aanbeveling had zowel betrekking op strafrechtelijke, burgerrechtelijke als administratiefrechtelijke zaken, maar in de praktijk wordt de heropening meestal beperkt gehouden tot strafzaken. De vraagt rijst daarbij of het Comité van Ministers de heropening van de procedure ook kan eisen in burgerlijke procedures.62 Het doet tegenwoordig wel een aanzet tot het toepassen hiervan op niet-strafrechtelijke procedures, ook al zou dit problematisch kunnen zijn voor de rechtszekerheid van andere niet-statelijke partijen in het proces. Het lijkt erop dat de alternatieve oplossing van het Comité van Ministers erin bestaat om in burgerlijke zaken een vergoeding toe te kennen wegens het verlies van een kans.63 Een voorbeeld van een situatie waarin de heropening van de nationale procedure een goede oplossing kan zijn, is wanneer er een oneerlijke nationale procedure plaatsvond.64 Daarnaast kan de heropening ook worden gebruikt om in de mogelijkheid te voorzien om een nationale beslissing te verbeteren die in strijd is met het EVRM, zoals bijvoorbeeld het teniet doen van het verbod op publicatie van bepaalde informatie door het opheffen van dit rechterlijk bevel.65 57 EHRM (GK), Cudak t. Litouwen, arrest van 23 maart 2010, concurring opinion van rechters MALINVERNI, CASADEVALL, CABRAL BARETTO, ZAGREBELSKY en POPOVIC´. 58 EHRM, Lungoci t. Roemenië, arrest van 26 januari 2006. 59Resolution CM/ResDH (1989) 2 of 18 January 1989 in the case of Unterpertinger v. Austria; Resolution CM/ResDH (1995) 212 of 11 September 1995 in the case of Jersild v. Denmark. 60 Interim Resolution CM/ResDH (2002) 59 of 30 April 2002 in the cases of Sadak, Zana, Dicle and Dogan v. Turkey. 61 Recommendation Rec. (2000) 2 of the Committee of Ministers on the re-examination or reopening of certain cases at domestic level following judgments of the European Union Of Human Rights, 19 Januari 2000. 62 Interim Resolution CM/ResDH (2007) 73 of 6 June 2007 in the case of Mckerr v. the United Kingdom and five similar cases. 63 Resolution CM/ResDH (2007) 78 of 20 June 2007 in the case of Lemoine Daniel v. France. 64 Resolution CM/ResDH (1994) 84 of 16 November 1994 in the cases of Barberà, Messegué and Jabardo v. Spain. 65 Resolution CM/ResDH (1996) 368 of 25 June 1996 in the cases of Open Door and Dublin Well Woman v. Ireland. 102 Jura Falconis Jg. 47, 2010-2011, nummer 1
Description: