Universiteit Gent Academiejaar 2008-2009 Historisch corpusonderzoek. Het gebruik van de dubbelobject-constructie en de aan-constructie van de 17e eeuw tot nu Ine Lammertyn Master in de Taal- en Letterkunde: Twee Talen: Nederlands - Duits Promotor: Dr. Timothy Colleman Nederlandse Taalkunde 2 Woord vooraf “Het beste dat de geschiedenis ons nalaat, is het enthousiasme dat zij veroorzaakt.” - Johann Wolfgang von Goethe- Goethe had het met dit citaat niet beter kunnen verwoorden: het verleden is een bron van ontdekkingen en evoluties die in het heden onophoudelijk verbazing opwekken. Deze Masterproef, die in de tak van de historische taalkunde wordt ondergebracht, draagt dit motto dan ook hoog in het vaandel. Door de enthousiaste groep mensen die me in dit proces van onderzoeken, schrijven en herwerken hebben omringd, heb ik het enthousiasme en de passie voor dit verleden en de doorwerking ervan in het heden aan den lijve mogen ondervinden. Ik neem deze gelegenheid dan ook ter harte om enkele mensen te bedanken voor de hulp. Eerst en vooral wil ik mijn promotor, Timothy Colleman, bedanken voor zijn grote hulp bij deze Masterproef. Zowel tijdens de voorbereidingen als ook tijdens het schrijven en herwerken ervan kon ik steeds bij hem terecht met allerhande vragen. Door zijn enorme enthousiasme en passie voor het vak heeft hij me zonder enige moeite meegezogen in de uitgestrekte wereld van de historische taalkunde. Door de grote inzet in het nalezen, becommentariëren en corrigeren die hij aan boord legde, kon hij ook van mijn kant op een grote inzet en veel respect rekenen. Timothy Colleman heeft met andere woorden deze Masterproef voor mij tot een zeer leerrijke en aangename ervaring gemaakt. Uiteraard had ik nooit voor dit onderzoeksgebied gekozen zonder de vele gepassioneerde, enthousiaste en behulpzame professoren en assistenten Nederlandse taalkunde. De passie die zij voor hun vak koesteren, hebben ze met succes aan mij overgedragen, zowel tijdens de lessen als daarbuiten. In het bijzonder richt ik hierbij een woordje van dank aan professor Luc de Grauwe, die me heeft aangemoedigd te doen wat ik graag wilde doen, ook al bleek dat Nederlands (en geen Duits) te zijn. Niet alleen aan de universiteit, maar ook in mijn privéleven hebben verschillende mensen (indirect) tot deze Masterproef bijgedragen. Door hun onvoorwaardelijke steun wisten ze me te motiveren om verder te werken en bij kleine hindernissen niet op te geven. In de perioden van zware vermoeidheid en stress hebben ze er steeds alles aan gedaan me te helpen, ook al werd dit niet altijd in dank afgenomen. Bedankt, mama & papa, zussen, vriend(inn)en, Rogier. Gent, 19 mei 2009 3 4 INHOUD HOOFDSTUK 1: INLEIDING 7 1. Overzicht 7 2. Onderzoeksvragen 8 HOOFDSTUK 2: LITERATUURONDERZOEK 9 1. Lectuurstudie: verklaring van de belangrijkste begrippen 9 1.1. Lexicale en syntactische complementen 9 A. Medespelers bij een werkwoord 9 B. Verschillende soorten indirecte objecten 11 1.2. De dubbelobject- en de aan-constructie 11 A. De dubbelobject-constructie 11 B. De aan-constructie 13 C. Enkele bemerkingen bij de dubbelobject- en de aan-constructie 15 D. Twee verschillende constructies? 17 1.3. De datiefalternantie 17 1.4. Keuze voor de dubbelobject- of de aan-constructie 18 A. Geprofileerdheid 18 B. Betrokkenheid 19 C. Overdracht 19 D. Pad dat wordt afgelegd 19 E. Topic/focus 20 F. Lengte van het indirect object 20 1.5. Werkwoorden met de dubbelobject- en/of de aan-constructie 21 HOOFDSTUK 3: METHODOLOGIE 22 1. Onderzocht corpus 22 2. Keuze van de testwerkwoorden 22 3. Methodologie 24 HOOFDSTUK 4: HOOFDCATEGORIEËN VAN DE AANGETROFFEN CONSTRUCTIES 29 1. Geweerde constructies 29 1.1. Irrelevante constructies 29 1.2. Nominaliseringen en substantieven 31 1.3. Adjectieven 31 1.4. Zeggen als stoplap 31 1.5. Zinnen die meer dan één keer voorkomen 32 1.6. Dezelfde vorm, een andere betekenis 32 1.7. Scheidbaar samengestelde werkwoorden 33 1.8. Twijfelgevallen 34 1.9. Andere taal 35 1.10. Oninterpreteerbare zinnen 35 1.11. Schijnbaar gelijkaardige constructies 36 2. Behouden constructies 37 5 HOOFDSTUK 5: BESPREKING VAN DE WERKWOORDEN APART 40 1. De klasse van de geven-werkwoorden 40 1.1. Afstaan 40 1.2. Beloven 44 1.3. Berokkenen 47 1.4. Bezorgen 52 1.5. Gunnen 57 1.6. Overhandigen 60 1.7. Schenken 63 1.8. Sturen 69 1.9. Verkopen 73 1.10. Verschaffen 76 2. De klasse van de meedelen-werkwoorden 79 2.1. Bevelen 80 2.2. Melden 86 2.3. Schrijven 90 2.4. Uitleggen 95 2.5. Vertellen 98 2.6. Zeggen 103 3. De klasse van de tonen-werkwoorden 107 3.1. Tonen 107 3.2. Wijzen 111 HOOFDSTUK 6: SYNTHESE 115 1. Algemene trend 115 1.1. Werkwoorden die de algemene trend bevestigen 117 A. Voorkeur voor de dubbelobject-constructie in het hedendaagse Nederlands 117 B. Voorkeur voor de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands 117 C. Tussencategorie in het hedendaagse Nederlands 119 1.2. Werkwoorden die de algemene trend niet volgen 120 2. Bespreking per werkwoordklasse 123 2.1. Geven-werkwoorden 123 2.2. Meedelen-werkwoorden 125 2.3. Tonen-werkwoorden 127 HOOFDSTUK 7: BESLUIT 128 1. Algemene evolutie bij de achttien testwerkwoorden 128 2. Evoluties per semantische werkwoordsklasse 129 3. Algemeen besluit 129 GERAADPLEEGDE WERKEN 131 BIJLAGE 132 6 HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1. Overzicht Zoals de titel doet verwachten, behandelt deze Masterproef een onderwerp uit de historische taalkunde, met name de geschiedenis van de datiefalternantie. Onderstaande voorbeeldzin bevat de twee constructies die hieronder worden verstaan, met name de dubbelobject-constructie en de aan-constructie. 1) En dat alles heb ik nooit aan iemand verteld, maar ik vertel het u ... (Couperus, De boeken der kleine zielen: 1901) 2) En dat alles heb ik nooit aan iemand verteld, maar ik vertel het u ... (Couperus, De boeken der kleine zielen: 1901) De periode die in deze studie vooral wordt bestudeerd, is de diachrone periode tussen 1640 en 1920. De evoluties die zich in deze periode voordoen, worden vergeleken met de situatie in het hedendaagse Nederlands. Voor dit grotendeels diachrone onderzoek heb ik een lijstje van achttien testwerkwoorden samengesteld en hanteer ik corpusonderzoek als methode. Dit alles wordt echter later in deze studie nader besproken. Zoals hoofdstuk 2, de verklaring van de begrippen en de lectuurstudie, zal aantonen, zijn er al enkele studies gepubliceerd die hetzij grondig, hetzij oppervlakkig de datiefalternantie bespreken (al dan niet aan de hand van corpora). Dit is echter steeds gebaseerd op het huidige taalgebruik, niet op historische gegevens. Wat deze studie bijgevolg origineel en nuttig voor de taalkunde maakt, is dat er met historisch corpusmateriaal wordt gewerkt, van waaruit een lijn naar het hedendaagse Nederlands wordt getrokken. Na de belangrijkste onderzoeksvragen in dit onderzoek te bespreken, wordt er in hoofdstuk 2 aan de hand van doorzochte lectuur toelichting gegeven bij de belangrijkste begrippen die in deze studie aan bod komen. Ook wordt een beknopt overzicht gegeven van wat er tot nu al is gepubliceerd aangaande de datiefalternantie. Hierbij is vooral gestreefd naar een duidelijk overzicht van vaststellingen die voor deze studie relevant zijn. In hoofdstuk 3 worden in de eerste plaats de twee corpora besproken die gebruikt zijn voor het basisonderzoek. Als tweede onderdeel van dit hoofdstuk wordt de keuze van de achttien werkwoorden in deze studie beargumenteerd, waarna de verschillende stappen in het onderzoek geschetst en toegelicht worden. Een analyse van de geweerde en behouden constructies komt in hoofdstuk 4 aan bod. De kern van het corpusonderzoek wordt in hoofdstuk 5 aangeboord, dat de achttien onderzochte werkwoorden elk apart onder de loep neemt. Zowel op semantisch vlak als op syntactisch vlak –hoe ziet de verhouding tussen dubbelobject- en aan-constructie eruit- worden deze werkwoorden grondig bestudeerd. Deze aparte besprekingen worden in hoofdstuk 6, bij wijze van synthese, verdeeld in verschillende groepen volgens hun specifieke gedrag. Waar verklaringen voor dit gedrag mogelijk zijn, worden ze gegeven. 7 Als basis voor dit synthesehoofdstuk is er een algemene trend geponeerd, die toelaat de werkwoorden vanuit een bepaalde invalshoek te bekijken. In hoofdstuk 7 worden de belangrijkste en opvallendste resultaten van het onderzoek ten slotte nog eens kort herhaald. In de bijlage, die voor alle gemak op cd-rom is gezet, zijn de volledige lijsten per werkwoord en per periode gesorteerd volgens constructie (aan- en dubbelobject- constructie). 2. Onderzoeksvragen Het onderzoek naar het gebruik van de dubbelobject- en de aan-constructie bij verschillende werkwoorden is tweeledig. In een eerste fase wordt er op de aparte achttien testwerkwoorden ingezoomd en wordt hun volledige evolutie uit de doeken gedaan. Per werkwoord wordt aan de hand van een historisch corpusonderzoek nagegaan of het werkwoord vanaf de 17e eeuw al eenzelfde voorkeur had voor een bepaalde constructie als in het hedendaagse Nederlands. De verhouding tussen de dubbelobject- en de aan-constructie krijgt hierbij steeds de nadruk. In een tweede fase is er getracht een aantal gelijkenissen en opvallende verschillen tussen werkwoorden of groepen van werkwoorden te herkennen en te verklaren. Hierbij bleef de verhouding tussen het gebruik van de dubbelobject- en de aan- constructie het belangrijkste aandachtspunt: bij welke werkwoorden wordt de algemene trend, met name de stijging van het aandeel van de aan-constructie in het hedendaagse Nederlands, bevestigd en bij welke werkwoorden wordt ze ondermijnd? Waar mogelijk wordt hier een semantische verklaring voor gezocht. Daarnaast wordt in de tweede fase ook gekeken naar de semantische klassen waarin de werkwoorden zijn onderverdeeld. Vertonen werkwoorden met een gelijkaardige semantiek ook eenzelfde evolutie wat betreft hun keuze voor de dubbelobject- of aan-constructie? En zijn er werkwoorden die zich anders gedragen dan de andere werkwoorden en zoja, gaat dit slechts over één buitenbeentje of zijn er meerdere afwijkende werkwoorden? 8 HOOFDSTUK 2: LITERATUURONDERZOEK 1. Lectuurstudie: verklaring van de belangrijkste begrippen Alvorens het eigenlijke onderzoek naar de datiefalternantie bij datieve werkwoorden te kunnen aanvangen, is het voor een vlotte lezing van deze studie noodzakelijk de belangrijkste begrippen en stellingen duidelijk te omlijnen en te verklaren aan de hand van bestaande lectuur. In deze studie worden datieve werkwoorden onder de loep genomen. Dit zijn werkwoorden die in een ditransitieve constructie kunnen voorkomen en die dus een overdracht van een bronmedespeler naar een doelmedespeler uitdrukken. Voorbeelden van de twee ditransitieve constructies die in dit onderzoek van tel zijn, worden hieronder weergegeven. Voorbeeldzin 1 is opgebouwd met een dubbelobject-constructie, voorbeeldzin 2 met een aan-constructie. 1) 't Was nu of nooit het oogenblik om het hem te overhandigen. (Buysse, De biezenstekker: 1894) 2) zij zocht in het kabinet haars meesters naar den reisgids en overhandigde hem aan de non. (Loveling V., Sophie: 1885) Ditransitiviteit betekent dus concreet dat een werkwoord naast het subject ook nog een direct object en een indirect object bij zich heeft. Het indirect object is echter niet eenduidig qua vorm. In zin 1 heeft het de vorm van een zuivere nominale constituent (NP), in zin 2 van een prepositionele constituent (PP). Hieronder zal worden uitgelegd wat het verschil is tussen de beide vormen en wat de redenen kunnen zijn voor de keuze van één beide vormen. 1.1. Lexicale en syntactische complementen Deze paragraaf bespreekt de complementen die voorkomen bij trivalente werkwoorden, i.e. werkwoorden waarbij drie complementen voorkomen. We maken hierbij een onderscheid tussen semantische en constructionele medespelers. A. Medespelers bij een werkwoord De semantische medespelers of argumenten van een werkwoord zijn de personen of zaken die een rol spelen in de gebeurtenis beschreven door het werkwoord. Deze argumenten zijn niet altijd noodzakelijk voor de kernbetekenis van een zin, maar helpen steeds de betekenis van een zin te verduidelijken. In de zin “vorig jaar heeft An Piet een kus gegeven onder een boom” zijn de constituenten vorig jaar en onder een boom niet noodzakelijk voor de verstaanbaarheid van de zin, maar ze geven aanvullende informatie over de situatie. An, Piet en een kus zijn daarentegen wel noodzakelijk om een betekenisvolle zin te krijgen. Zinnen als “vorig jaar heeft An Piet gegeven onder een boom”, “vorig jaar heeft An een kus gegeven onder een boom” of “vorig jaar heeft Piet een kus gegeven onder een boom” mogen al grammaticaal correct zijn, toch doen ze de 9 kernbetekenis van de oorspronkelijke zin teniet, namelijk dat An Piet een kus geeft. Deze drie semantische rollen worden dus “opgeroepen door de werkwoord-betekenis, d.w.z. door de lexicaal bepaalde valentie van het zinswerkwoord” (Vandeweghe, 2004: 87). Een argument bij een werkwoord heeft dus steeds een bepaalde semantische rol. Elk werkwoord of elke groep van werkwoorden kan zo meer of minder semantische participantenrollen oproepen, die allemaal een andere soort van informatie aan de zin toevoegen en al dan niet semantisch geprofileerd zijn. Lexicale geprofileerdheid wordt door Goldberg als volgt gedefinieerd: Lexically profiled roles are entities in the frame semantics associated with the verb that are obligatorily accessed and function as focal points within the scene, achieving a special degree of prominence (Langacker 1987). These profiled participant roles correspond to those participants which are obligatorily brought into perspective, achieving a certain degree of "salience" (Fillmore 1977b). Profiling is lexically determined and highly conventionalized - it cannot be altered by context. (1995: 44) Lexicaal geprofileerde participantenrollen zijn dus noodzakelijk in de stand van zaken door het werkwoord weergegeven en worden “door de werkwoordbetekenis in reliëf gezet” (Colleman 2006 : 56). In deze studie zijn echter niet alle mogelijke semantische medespelers van belang. Zoals later nog wordt besproken, gaat de aandacht van deze studie uit naar werkwoorden waarbij datiefalternantie mogelijk is. Deze werkwoorden poneren steeds een bepaalde soort van bezitsoverdracht (zie paragraaf 2.5.) waardoor enkel de onderstaande semantische rollen hiervoor in aanmerking komen1. Agens: Degene die de handeling uitvoert. Patiens of thema: Entiteit die de handeling ondergaat. Doel, Goal of recipiens: Entiteit die iets ontvangt en tegelijkertijd doel van de handeling is. Bron: Entiteit waarvan een handeling afkomstig is. Experiencer: Entiteit die een emotionele toestand ondergaat. Aan de hand van de beide onderstaande voorbeeldzinnen worden deze semantische medespelers concreet geduid. 3) Jan geeft Piet een boek. Jan is zowel agens als bron: hij voert de handeling uit en is de oorspronkelijke bezitter van het boek. Piet is recipiens: hij ontvangt het boek en is het doel van de handeling. Een boek is patiens: het ondergaat de overdracht van Jan naar Piet. 4) Jan toont Piet een boek. Jan en een boek vertegenwoordigen in zin 2 dezelfde rollen als in zin 1, respectievelijk agens en patiens. 1 http://neon.niederlandistik.fu-berlin.de/syntax/function/ (geraadpleegd op 05/05/2009) 10
Description: