In een plantagehuis diep in het oerwoud van Suriname heeft iets verschrikkelijks plaatsgevonden. Minstens drie mensen kwamen er niet levend vandaan, zou de vierde man – de schrijver van een van de brieven – de andere drie vermoord hebben om in het bezit te komen van de koffer met kostbare inhoud? Waren die twee verschrompelde gemummificeerde lichamen die aan dat touw hingen de stoffelijke overschotten van haar twee zonen? En dat walgelijke ding op die vloer in die vodden, was dat eens de vrouw die Suzanna de Vries heette? Wie was er voor verantwoordelijk dat ze deze verschrikkelijke transformatie onderging en veranderde in een nzambi en waarom? Had zij wraak genomen op haar begeleider die haar en haar zoons had vergiftigd? Vragen die als een woeste tropische storm op haar afkwamen terwijl ze met de korjaal snel wegvoer van deze duistere, angstaanjagende lugubere plaats.
Een blanke jongen uit Amsterdam is nieuwsgierig geworden door de brieven die hij op zolder bij zijn tante vindt en wil de zaak in Suriname onderzoeken. Als een geestelijk wrak keert hij terug, zichzelf vervloekend dat hij een bezoek bracht aan dat plantage-spookhuis.