Het Osteoporose Formularium 1e editie een praktische leidraad Deze uitgave wordt mede mogelijk gemaakt door: en binnen ATC hoofdklasse M. NB: Het voorschrijven van geneesmiddelen geschiedt onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de behandelend arts. Voor uit ge - breidere informatie over de vermelde geneesmiddelen wordt verwezen naar andere bronnen, zoals Het Farmacotherapeutisch Kompas. Het Osteoporose Formularium 1e editie een praktische leidraad DR. R.N.J. DENIJS DR. W.F. LEMS De inhoud van dit boek is op volledig onafhankelijke wijze tot stand gekomen. © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij BV, Houten Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvou- digd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 johet Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een zo betrouwbaar mogelijke uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aan- sprakelijkheid aanvaarden voor eventueel in deze uitgave voorkomende onjuistheden. ISBN 978 90 313 5188 6 NUR 871/870 Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 GA Houten www.bsl.nl Auteurs Dr. R.N.J. de Nijs reumatoloog, Regionaal Reumacentrum Zuidoost-Brabant, Máxima Medisch Centrum, locatie Eindhoven en Elkerliek Ziekenhuis, Helmond Dr. W.F. Lems reumatoloog, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam en Jan van Breemen Instituut Amsterdam Inhoudsopgave Inleiding 9 EPIDEMIOLOGIE EN CASEFINDING 11 OORZAKEN 17 Structuur van bot 17 Verlies van bot 20 KLINISCHE SYMPTOMATOLOGIE 26 Wervelfracturen 26 Heupfracturen 28 Wat te doen na een fractuur 30 PREVENTIE EN BEHANDELING 32 Algemene adviezen 32 Medicamenteuze therapie voor behandeling en preventie van osteoporose 33 Preventie en behandeling van door glucocorticoïden geïnduceerde osteoporose 46 BIJLAGE Literatuur 53 Geneesmiddelenoverzicht 59 Inleiding Osteoporose (verminderde botsterkte) is een aandoening die in hoofdzaak bij ouderen voorkomt. Als gevolg van de vergrijzing neemt het aantal patiënten sterk toe. Daarnaast hebben ouderen vaak andere ziekten (co-mor biditeit) waarvoor ze nogal eens geneesmiddelen gebruiken die osteoporose en/of het valrisico en daarmee het fractuurrisico verhogen. De afgelopen tien tot vijftien jaar hebben grote veranderingen plaatsgevonden, zowel wat betreft de diagnostiek als wat betreft de behandeling van osteoporose: de introductie van bot mi ne - raal dichtheidsmetingen met behulp van dual energy X-ray absorp tio metry (DEXA) is een enorme stap voorwaarts, evenals de introductie van nieuwe effectieve geneesmiddelen, vooral bisfosfonaten, maar recentelijk ook strontiumranelaat en re - combinant parathormoon (rhPTH (1-34) en (1-84)). Terwijl er eind vorige eeuw nogal wat onduidelijkheid bestond omtrent indicaties voor DEXA-metingen, waardoor zowel over- als on - der behandeling plaatsvond, zijn nu in de consensus ‘Osteo - porose. Tweede herziene richtlijn’ van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (Pols et al., 2002) en in de standaard ‘Osteoporose 2005’ van het Nederlands Huisartsen Genoot schap (Elders et al., 2005) de indicaties voor diagnostiek en behandeling van osteoporose helder beschreven. De reden om dit formularium te schrijven was, behalve samen - vatten van het bovengenoemde, aandacht vragen voor nieuwe ontwikkelingen, zoals: – nieuwe gegevens vanuit de epidemiologie: na een eerdere fractuur kunnen snel nieuwe fracturen ontstaan, terwijl ef fec- tieve medicatie beschikbaar is om botbreuken te voorkomen; – opstarten van fractuurklinieken, mede door inspanningen 10 HETOSTEOPOROSEFORMULARIUM van orthopeden en traumatologen, aanvankelijk vooral in Gro ningen, Maastricht, Amsterdam en Eindhoven, later ver - spreid over het hele land; – introductie van nieuwe geneesmiddelen, met wezenlijk andere werkingsmechanismen, maar ook met een andere plaats bepaling (recombinant parathormoon); – het op de markt komen van bisfosfonaten die met een lagere frequentie kunnen worden ingenomen, zoals ibandronaat (eenmaal per maand) en zoledronaat (intraveneus; eenmaal per jaar), hetgeen een positieve invloed kan hebben op de therapietrouw; – de in 2004 gereedgekomen CBO-consensus ‘Preventie van valincidenten bij ouderen’ (Verhaar et al., 2004); hoewel val- len een belangrijke risicofactor voor een fractuur is, was het valrisico niet geïntegreerd in de CBO-richtlijn ‘Osteo po rose’ (Pols et al., 2002); – introductie van de IVA-techniek (instant vertebral assess - ment), waarbij direct in aansluiting op de botmineraal dicht - heidsmeting een afbeelding wordt gemaakt van alle wervels: dit is belangrijk in combinatie met het inzicht dat het hebben van een wervelinzakking klinisch relevant is en een belang - rijke voorspeller is voor toekomstige fracturen. Dit formularium is bedoeld voor de huisarts en andere in osteo - porose geïnteresseerde artsen om behulpzaam te zijn bij de keuzes die gemaakt moeten worden ten aanzien van de osteo - porosezorg in de dagelijkse praktijk. Epidemiologie en casefinding Postmenopauzale osteoporose is de meest voorkomende meta- bole botziekte. Volgens recente gegevens van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft 17 procent van alle vrouwen boven de 55 jaar osteoporose (gedefinieerd als een lage botmineraaldichtheid), en 5 procent van alle mannen, overeenkomend met 344.000 vrouwen en 88.000 mannen (Van der Klift et al., 2007). Op de leeftijd van 50 jaar is voor vrou- wen het levenslange risico op fracturen 40 procent (13% voor mannen). De prevalentie van fracturen neemt exponentieel toe vanaf de leeftijd van 50 jaar, met uitzondering van polsfracturen, die een plateau vertonen op latere leeftijd. De meest voorkomende osteoporotische fracturen zijn die van de wervels, pols en heup. Naar schatting 6 procent van de oudere mannen en 24 procent van de oudere vrouwen hebben een ernstige wervelin- zakking; jaarlijks worden bovendien twaalf- tot vijftiendui- zend patiënten met een polsfractuur gediagnosticeerd (Pols et al., 2002), en bijna twintigduizend patiënten met een heup - fractuur. Hoewel de incidentie van heupfracturen niet toeneemt, is er (door de vergrijzing) een absolute toename van zo’n 230 heup- fracturen per jaar (Saltzherr et al., 2006). Mede vanwege de verkorte opnameduur na een heupfractuur, van 28 dagen in 1991 tot 15 (!) dagen in 2004, wordt een groot beslag gelegd op verpleeghuiszorg en andere zorgvormen (Saltzherr et al., 2006). De diagnose osteoporose wordt vaak gesteld op grond van een meting van de botmineraaldichtheid (BMD). De BMD kan betrouwbaar gemeten worden met behulp van dual energy X- 12 HETOSTEOPOROSEFORMULARIUM ray absorptiometry (DEXA), waarbij de uitslag wordt weerge- geven in T-scores. Het is belangrijk om te beseffen dat een ver- laagde BMD op zichzelf geen klachten geeft, maar wel een belangrijke voorspeller is voor toekomstige fracturen. De T-score is een vergelijking met de piekbotmassa, die op jeugdige leeftijd wordt bereikt en wordt uitgedrukt in stan- daarddeviaties: een T-score < –2,5 SD wordt als osteoporose beschouwd, een T-score tussen –1 en –2,5 noemt men osteope- nie. Een T-score > –1 wordt als normaal beschouwd. Omdat een vergelijking met de piekbotmassa wordt gemaakt, zal bij een groot aantal ouderen een lage T-score kunnen worden vastgesteld, waardoor overbehandeling dreigt. Om deze reden wordt ook wel geadviseerd om bij ouderen vooral op de Z- score te letten. De Z-score is een vergelijking met een controle- groep van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht; vaak wordt een Z-score< –1 ook als osteoporose beschouwd. Uit eerdere prospectieve onderzoekingen is gebleken dat een eenmalige BMD-meting een voorspellende waarde heeft ten aanzien van de kans op het ontstaan van toekomstige fracturen (Ross, 1996; Marshall et al., 1996). Als vuistregel wordt vaak aangenomen dat een uitgangswaarde die 1 SD lager is, ge - paard gaat met tweemaal hogere kans op fracturen: mutatis mutandis geldt dus voor patiënten met 2 SD respectievelijk 3 SD lagere BMD een vier- dan wel achtmaal hogere kans op een fractuur. Er zijn veel determinanten van een lage BMD: leeftijd, body mass index (BMI), familiaire osteoporose en eerdere frac- turen, maar ook roken, alcoholabusus, vroege menopauze, anorexia nervosa, hyperthyreoïdie, reumatoïde artritis, depres- sie enzovoort. Voor het screenen van (een deel van) de populatie, bijvoor- beeld postmenopauzale vrouwen van 70 jaar en ouder, is onvoldoende bewijs; wel is er veel steun voor casefinding,