ebook img

Het ondervragingsrecht in het Nederlandse strafprocesrecht getoetst aan artikel 6 EVRM PDF

95 Pages·2015·1.05 MB·Dutch
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Het ondervragingsrecht in het Nederlandse strafprocesrecht getoetst aan artikel 6 EVRM

Het ondervragingsrecht in het Nederlandse strafprocesrecht getoetst aan artikel 6 EVRM Een onderzoek naar het recht van de verdachte om getuigen in het Nederlandse strafproces op te roepen en te ondervragen in licht van artikel 6 EVRM H. Hafti (ANR:151991) Masterscriptie Rechtsgeleerdheid accent Strafrecht te verdedigen tegenover de Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg prof. mr. T. Kooijmans (begeleider) en mr. S.S. Buisman (tweede lezer) op 13 februari 2015 om 15.00 uur Voorwoord Met een dubbel gevoel sluit ik met deze scriptie mijn jaren als rechtenstudente af. Aan de ene kant een gevoel van voldoening en vreugde, maar aan de andere kant betekent dit dat hiermee een einde is gekomen aan een plezierige en leerzame studententijd. Ik kan met een zeer tevreden gevoel terugblikken op deze studentenjaren. Deze scriptie vormt het sluitstuk van de master Rechtsgeleerdheid accent strafrecht aan de Universiteit van Tilburg. Voordat ik u veel leesplezier toewens, wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om enkele mensen te bedanken die – op welke manier dan ook – een steentje hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie. Allereerst mijn begeleider de heer Kooijmans, dank u wel voor uw begeleiding, uw kritische blik op mijn scriptie, voor de tijd die u altijd heeft kunnen vrijmaken ondanks uw drukke agenda en het delen van uw kennis en uw visie over het onderwerp. Ook ben ik mijn vrienden, mijn zus en broers erg dankbaar voor hun steun gedurende mijn studiejaren. Ten slotte wil een bijzonder dankwoord richten tot mijn ouders aangezien zij met hun steun, vertrouwen en bemoedigende woorden mij als geen ander wisten te motiveren. Hanane Hafti Breda, januari 2015 INHOUDSOPGAVE Lijst van gebruikte afkortingen ................................................................................................................. 5 HOOFDSTUK 1 Inleiding, probleemstelling en plan van aanpak ..................................................... 6 1.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 6 1.2 Probleemstelling ........................................................................................................................... 8 1.2.1 Vraagstelling ......................................................................................................................... 8 1.3 Plan van aanpak .......................................................................................................................... 10 HOOFDSTUK 2 Het ondervragingsrecht in het Straatsburgse perspectief: artikel 6 lid 3 sub d EVRM ....................................................................................................................... 11 2.1 Inleiding ...................................................................................................................................... 11 2.2 Aard en inhoud van het recht om getuigen te (doen) ondervragen ............................................. 11 2.2.1 Een ‘adequate and proper’ gelegenheid tot ondervraging.................................................. 12 2.2.2 Geen absoluut recht op ondervraging van de getuige ......................................................... 14 2.3 Het arrest Al-Khawaja & Tahery t. Verenigd Koninkrijk ........................................................... 15 2.3.1 Feitenschets ......................................................................................................................... 16 2.3.2 Het Britse standpunt en het verdere procesverloop inzake Al-Khawaja en Tahery ............ 18 2.4 Het Straatsburgse beoordelingsmodel ......................................................................................... 20 2.4.1 Goede grond voor uitblijven van effectieve ondervragingsgelegenheid ............................. 21 2.4.2 De sole or decisive-rule ...................................................................................................... 27 2.4.3 Counterbalancing factors ................................................................................................... 29 2.5 Volgorde van het beslissingsschema ........................................................................................... 31 2.6 Counterbalancing factors nader bezien ...................................................................................... 33 2.6.1 Post-Al-Khawaja & Tahery-jurisprudentie ......................................................................... 33 2.6.2 Analyse post-Khawaja & Tahery-jurisprudentie: welke counterbalancing factors zijn voldoende? .......................................................................................................................................... 38 2.6.3 Counterbalancing factors bij zedenzaken met minderjarige slachtoffers ........................... 41 2.7 Samenvatting en conclusie .......................................................................................................... 46 HOOFDSTUK 3 Het ondervragingsrecht in het Nederlandse strafprocesrecht ............................. 49 3.1 Inleiding ...................................................................................................................................... 49 3.2 Het ondervragen van een getuige in het strafproces ................................................................... 49 3.3 Het gebruik van een getuigenverklaring voor het bewijs ............................................................ 52 3.4 De ontwikkelingen in de Nederlandse rechtspraak ..................................................................... 53 3.4.1 Post-Vidgen: Hoge Raad 29 januari 2013 ........................................................................... 56 3.4.2 Rechtspraak na HR 29 januari 2013 ................................................................................... 58 3.5 Samenvatting en conclusie .......................................................................................................... 61 HOOFDSTUK 4 Het ondervragingsrecht in het Nederlandse strafprocesrecht in het licht van artikel 6 EVRM ........................................................................................................ 63 4.1 Inleiding ...................................................................................................................................... 63 4.2 Beoordeling benaderingen ondervragingsrecht........................................................................... 63 4.2.1 De eis van een goede reden ................................................................................................. 64 4.2.2 Sole or decisive toetsing ..................................................................................................... 68 4.2.3 Aanwezigheid van voldoende counterbalancing factors .................................................... 74 4.3 Nederlandse invulling ondervragingsrecht in overeenstemming met Straatsburgse uitleg? ....... 76 4.3.1 Integraal overnemen van het Straatsburgse beslissingsschema .......................................... 76 4.3.2 Toepassen nadere bewijsmotivering ................................................................................... 77 4.3.3 Compenserende factoren in het Nederlandse strafprocesrecht ........................................... 78 4.4 Samenvatting en conclusies ........................................................................................................ 80 HOOFDSTUK 5 Conclusie en aanbevelingen .................................................................................... 81 5.1 Conclusie..................................................................................................................................... 81 5.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................ 81 Bronnenlijst ............................................................................................................................................... 87 Literatuur ................................................................................................................................................ 87 Jurisprudentie .......................................................................................................................................... 92 Lijst van gebruikte afkortingen Aanwijzing AVR Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten A-G Advocaat-Generaal EHRM (of Hof) Europees Hof voor de Rechten van de Mens EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden HR Hoge Raad Rb. rechtbank R-C rechter-commissaris Rh-C raadsheer-commissaris Sv Wetboek van Strafvordering Sr Wetboek van Strafrecht t. tegen 5 HOOFDSTUK 1 Inleiding, probleemstelling en plan van aanpak 1.1 Inleiding Cees heeft bij de politie bekend Willem om het leven te hebben gebracht. Naast deze bekennende verklaring, heeft Cees een belastende verklaring afgelegd over Johnny. Johnny zou de opdrachtgever zijn van de moord. Hij zou het vuurwapen hebben geleverd en zou voor het plegen van de moord een bedrag van vijftienduizend euro aan Cees hebben betaald. Dat Johnny de opdrachtgever zou zijn van de moord, blijkt voornamelijk uit de getuigenverklaring van Cees. Johnny ontkent betrokken te zijn bij de moord. Ondanks een verzoek van de verdediging aan de zijde van Johnny om Cees als getuige ter terechtzitting te ondervragen, heeft de verdediging Cees niet aan de tand kunnen voelen. Cees heeft namelijk op de terechtzitting een beroep gedaan op het aan hem toekomende verschoningsrecht.1 In het Nederlandse strafprocesrecht wordt de verdachte de bevoegdheid verleend om oproeping van getuigen te doen verzoeken teneinde deze te kunnen ondervragen.2 Dit geeft de verdachte de mogelijkheid om de geloofwaardigheid van getuigen te testen en twijfels te zaaien omtrent de betrouwbaarheid van de eerder afgelegde getuigenverklaring(en). Zoals uit bovenstaande casus blijkt, kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het niet mogelijk is om getuigen te (doen) ondervragen. Een beroep op het verschoningsrecht is daar slechts één voorbeeld van. In de praktijk blijkt dat er ook andere situaties denkbaar zijn waarin het niet mogelijk dan wel onwenselijk is om getuigen, die in een eerder stadium belastend hebben verklaard, te (kunnen) ondervragen ondanks een tijdig gedaan verzoek. Hierbij kan worden gedacht aan gevallen waarin het gaat om anonieme getuigen, getuigen die overleden zijn, getuigen die – om uiteenlopende redenen – niet ter terechtzitting verschijnen of getuigen die onvindbaar zijn.3 Indien de verdediging in geen enkel stadium van het geding de mogelijkheid heeft gehad om een getuige, die in een eerder stadium een belastende verklaring heeft afgelegd, te ondervragen, rijst de vraag of de desbetreffende getuigenverklaring voor het bewijs kan worden gebruikt. Het recht om getuigen op te roepen en te (doen) ondervragen is een fundamenteel recht. Artikel 6 lid 3 sub d van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) formuleert dit recht als een specifiek onderdeel van het grondbeginsel van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. Het recht op een eerlijk proces, dat niet enkel geldt voor strafzaken, omvat in het derde lid van artikel 6 EVRM verdedigingsrechten, die te kwalificeren zijn als minimumwaarborgen waar verdragsstaten aan moeten voldoen als sprake is van (the determination of) a 1 De casus is ontleend aan een zaak die op 10 december 2013 is behandeld door de Hoge Raad. De casus is op bepaalde punten aangepast. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1744, NJ 2014/313 m.nt. T.M. Schalken. 2 Artikelen 263, 264, 288, 315 en 328 Sv. 3 De hier genoemde gevallen waarin het niet mogelijk dan wel onwenselijk is om getuigen te (kunnen) ondervragen is niet uitputtend. 6 criminal charge.4 Hoewel in artikel 6 lid 3 sub d EVRM aan de verdachte het recht wordt toegekend om getuigen à charge en getuigen à décharge op te roepen en te (doen) ondervragen, blijkt echter uit de Straatsburgse rechtspraak dat dit recht geen absoluut recht is.5 Dat brengt onder meer met zich mee dat er ruimte is om rekening te houden met de verschillende belangen die bij de uitoefening van het ondervragingsrecht op gespannen voet kunnen staan met elkaar. Enerzijds valt te denken aan het belang van de verdachte om getuigen te ondervragen en anderzijds valt te denken aan het belang van getuigen om niet ter terechtzitting te verklaren of het belang van de samenleving om de dader op de juiste wijze en voortvarend te vervolgen.6 Het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht door de verdediging leidt niet zonder meer in alle gevallen tot een schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft namelijk in de rechtspraak eisen geformuleerd voor onder welke omstandigheden sprake kan zijn van een eerlijk proces, ondanks dat de verdediging in de uitoefening van haar ondervragingsrecht is beperkt en de in het eerder onderzoek afgelegde belastende getuigenverklaring voor het bewijs is gebruikt. Deze criteria volgen uit het arrest Al- Khawaja & Tahery en zijn richtinggevend voor de beoordeling of al dan niet sprake is van een eerlijk proces ex artikel 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM. Mede gelet op rechtspraak van het EHRM en de rechtstreekse werking dat (het belangrijkste deel van) het EVRM heeft binnen het Nederlandse rechtssysteem, was het onontkoombaar dat ook in het Nederlandse strafproces voorwaarden zouden worden gesteld aan het gebruik van verklaringen van belastende getuigen ingeval de verdediging in de uitoefening van haar verdedigingsrecht is beperkt.7 Het Straatsburgse kader bevat geen dwingende regels voor de wijze waarop het oproepen en het (doen) ondervragen van belastende getuigen dient plaats te vinden, zolang de uitkomst van de procedure maar ‘fair’ is. De Hoge Raad heeft eigen criteria gesteld met betrekking tot het gebruik van in het vooronderzoek afgelegde belastende verklaringen van niet-ondervraagde getuigen voor het bewijs. Uit eerdere rechtspraak van het EHRM blijkt dat de wijze waarop in het Nederlandse strafprocesrecht wordt omgegaan met het recht om belastende getuigen te ondervragen, niet altijd ‘Straatsburgsproof’8 is. Dit bleek onder meer uit de zaak Vidgen t. 4 Zie voor uitgebreide bespreking van wat onder criminal charge wordt verstaan, Harteveld e.a. 2004, p. 80-85; Mols 2003, p. 368. 5 Een getuige à charge is een persoon die op verzoek van de openbare aanklager is opgeroepen en doorgaans een belastende verklaring aflegt. Een getuige à décharge is een persoon die op verzoek van de verdachte is opgeroepen en in beginsel een ontlastende verklaring aflegt. In het Nederlandse strafrechtsysteem kent men de begrippen à charge en à décharge niet Zie Mols 2003, p. 371 en Scheele 2011, p. 67. 6 Kooijmans 2013, p. 138. 7 Artikelen 93 en 94 Grondwet en Corstens/Borgers 2014, p. 33-34. 8 T.N.B.M. Spronken, annotatie bij: EHRM 10 juli 2012, 29353/06, EHRC 2012/179 (Vidgen/Nederland), § 9. Zie ook EHRM 20 november 1989, 11454/85, NJ 1990/245 m.nt. E.A. Alkema (Kostovski/Nederland). 7 Nederland.9 Het EHRM stelde Vidgen in het gelijk en veroordeelde Nederland voor het schenden van artikel 6 EVRM. De schending werd aangenomen, nu de verdediging – kort gezegd – geen mogelijkheid heeft gehad om de getuige te ondervragen van wie de in het eerder onderzoek afgelegde belastende verklaring, die wezenlijk van belang was voor de bewezenverklaring, voor het bewijs was gebruikt. De Hoge Raad heeft na deze vingerwijzing van het EHRM zijn regels bijgesteld in de zaak die leidde tot het arrest van 29 januari 2013 (post-Vidgen-arrest). In recente rechtspraak heeft de Hoge Raad de sinds 1994 geldende uitgangspunten genuanceerd om daarmee de uitleg die het EHRM aan het ondervragingsrecht ex artikel 6 lid 3 sub d EVRM te volgen. 1.2 Probleemstelling Gezien het voorgaande rijst de vraag of de wijze waarop in huidige Nederlandse strafzaken invulling wordt gegeven aan het ondervragingsrecht niet alsnog in strijd is of kan zijn met de Straatsburgse uitleg van het recht om belastende getuigen op te roepen en te (doen) ondervragen. Het is van belang dat de wijze waarop in het Nederlandse strafprocesrecht wordt omgegaan met de gevallen waarin de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen in overeenstemming is met de Straatsburgse standaarden, zodat de rechtspositie van de verdachte voldoende wordt gewaarborgd.10 Mede gelet op hetgeen het recht op een eerlijk proces beoogt te bewerkstelligen en de grondeisen die het EVRM stelt aan een strafrechtelijke procedure, is het van belang dat de wijze waarop in het Nederlandse strafprocesrecht wordt omgegaan met de gevallen waarin de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen in overeenstemming is met de Straatsburgse standaarden, zodat de rechtspositie van de verdachte voldoende wordt gewaarborgd.11 1.2.1 Vraagstelling Het voorgaande leidt tot de volgende centrale vraag: In hoeverre is de invulling van het recht van de verdachte om belastende getuigen te ondervragen in het Nederlandse strafprocesrecht in overeenstemming met het ondervragingsrecht zoals vastgelegd in artikel 6 lid 3 sub d EVRM en rechtspraak van het EHRM in gevallen waar de verdachte wordt beperkt in de uitoefening van dat recht? 9 EHRM 10 juli 2012, 29353/06, NJ 2012/649 m.nt. T.M. Schalken (Vidgen/Nederland). 10 Het recht op een eerlijk proces beoogt de verdachte rechtsbescherming te bieden tegen willekeurig optreden van de overheid. Zie Garé 1994, p. 110. 11 Het recht op een eerlijk proces beoogt de verdachte rechtsbescherming te bieden tegen willekeurig optreden van de overheid. Zie Garé 1994, p. 110. 8 Dit onderzoek ziet op de situaties waarin getuigen in een eerder stadium voor de verdachte belastende verklaringen hebben afgelegd en de verdediging, ondanks een tijdig gedaan verzoek, het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl de verklaringen van deze getuigen wel voor het bewijs zijn gebruikt. De getuige à décharge wordt aldus in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Het EHRM hanteert een autonome uitleg voor verdragstermen.12 Dit brengt onder andere met zich mee dat een in een ambtsedig proces-verbaal vervatte belastende verklaring van een persoon volgens de autonome betekenis van de term getuigen in artikel 6 lid 3 sub d EVRM, wordt aangemerkt als verklaring van een getuige.13 Dit betreft een ruimere uitleg dan in het Nederlandse strafprocesrecht wordt gehanteerd waar de verklaring ter terechtzitting dient te worden afgelegd om als getuigenverklaring te kunnen dienen.14 Gelet op het voorgaande wordt in dit onderzoek aansluiting gezocht bij de autonome uitleg van de term getuige zoals die door het EHRM wordt gehanteerd. Het leerstuk van anonieme getuigen wordt in dit onderzoek tevens buiten beschouwing gelaten, aangezien voor dit leerstuk bijzondere wettelijke bepalingen zijn gecreëerd. Bovendien is de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de regels die gelden voor het oproepen van getuigen op deze categorie getuigen niet onverkort van toepassing.15 Om een antwoord te kunnen geven op de centrale vraag, dienen de volgende subvragen te worden beantwoord: 1. Wat houdt het ondervragingsrecht ex artikel 6 lid 3 sub d EVRM in en op welke wijze wordt het recht van de verdachte om belastende getuigen te ondervragen in Straatsburgs perspectief uitgelegd? 2. Op welke wijze heeft het recht van de verdachte om belastende getuige te ondervragen ex artikel 6 EVRM in het Nederlands strafprocesrecht vorm gekregen? 3. Welke verschillen en overeenkomsten zijn er te ontwaren tussen de Straatsburgse benadering van het ondervragingsrecht en de benadering in het Nederlandse strafprocesrecht en zijn de verschillen in overeenstemming met de uitleg van het ondervragingsrecht van het EHRM? 4. Op welke wijze kan in Nederlandse strafzaken concreet invulling van het ondervragingsrecht in overeenstemming worden gebracht met de uitleg van het ondervragingsrecht van het EHRM indien dit recht onvoldoende gewaarborgd blijkt te zijn in het Nederlandse strafprocesrecht? 12 EHRM 6 mei 1985, 8658/79, NJ 1989/385 m.nt. P. van Dijk (Bönisch/Oostenrijk), § 31-32. 13 Zie o.a. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, r.o. 6.3.2, NJ 2013/145 m.nt. T.M. Schalken (post- Vidgen). 14 Artikel 342 lid 1 Sv. 15 HR 1 februari 1994, NJ 1994/427 m.nt. G.J.M. Corstens (grenzen getuigenbewijs); HR 12 oktober 1999, NJ 1999/827; HR 20 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5704, NJ 2003/672 m.nt. T.M. Schalken; HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2753, NJ 2014/488 m.nt. M.J. Borgers; HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145 m.nt. T.M. Schalken (post-Vidgen). 9 Indien het tweede deel van subvraag 3 bevestigend kan worden beantwoord, is bespreking van subvraag 4 niet meer aan de orde. 1.3 Plan van aanpak De wijze waarop het ondervragingsrecht van de verdachte in het Nederlandse strafproces vorm heeft gekregen, wordt vergeleken met de uitleg van het ondervragingsrecht ex artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Op deze manier kan worden bezien of het toetsingskader van de Hoge Raad – ook gelet op de uitkomsten bij de toepassing van de criteria – voldoet aan de vereisten van een eerlijk proces. Deze vergelijking heeft voornamelijk betrekking op de Nederlandse rechtspraak en de rechtspraak van het EHRM. In hoofdstuk 2 staat de benadering van het ondervragingsrecht vanuit het Straatsburgse perspectief centraal. Het Straatsburgse toetsingskader dat uit het arrest Al-Khawaja & Tahery kan worden gedestilleerd, komt in dit hoofdstuk uitvoerig aan bod. Ook de daaropvolgende jurisprudentie van het EHRM, waar de toetsingscriteria van het EHRM als uitgangspunt zijn genomen en nader zijn verduidelijkt, wordt besproken. In hoofdstuk 3 wordt het ondervragingsrecht in het Nederlandse strafprocesrecht onder de loep genomen. Om de invloed van Straatsburgse rechtspraak in de Nederlandse strafrechtspleging aan te duiden, wordt tevens de lijn die in de Nederlandse jurisprudentie gold vóór het post-Vidgen-arrest besproken, om vervolgens de recente rechtspraak uiteen te zetten. Daarbij zullen de verschillen tussen de ‘oude’ en ‘nieuwe’ rechtspraak van de Hoge Raad aan de orde komen. Deze stappen maken het mogelijk om een vergelijking te maken tussen de Straatsburgse benadering en de uitleg van het ondervragingsrecht in het Nederlandse strafprocesrecht. In hoofdstuk 4 vindt dan ook een analyse plaats, waar verschillen en overeenkomsten tussen beide benaderingen aan bod komen. Er wordt getoetst of de wijze waarop de Hoge Raad thans invulling geeft aan het ondervragingsrecht, voldoet aan de eisen die het EHRM stelt aan het ondervragingsrecht in het licht van artikel 6 EVRM. Op basis van deze bevindingen wordt voorts in dit hoofdstuk besproken op welke wijze het ondervragingsrecht van de verdachte gewaarborgd kan worden in het Nederlandse strafprocesrecht. Deze bespreking vindt alleen plaats als gebleken is dat dit recht in het Nederlandse strafprocesrecht onvoldoende is gewaarborgd. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 antwoord gegeven op de vraag die centraal staat in dit onderzoek om vervolgens – indien nodig – aanbevelingen te kunnen doen. 10

Description:
Ook de verklaring van de arts over de verwondingen en over het een restrictie verbonden, namelijk het unus testis, nullus testis.247 Deze.
See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.