Edgar Wallace, die miljoenen verdiende met zijn boeken, had zelden meer dan duizend pond op de bank staan, want hij was verslaafd aan de paardenrennen en vergokte vrijwel al zijn geld, waar nog bij kwam dat hij niet krenterig was en leefde als een vorst. Vaak verkocht hij tegen astronomische bedragen de publicatierechten van romans die nog geschreven moesten worden, maar stelde dan, tot wanhoop van zijn secretaris, het schrijven uit tot het allerlaatste moment, in beslag genomen als hij altijd was door zijn weddenschappen. Maar in de drie of vier dagen en nachten vóór de inleveringdatum werkte hij koortsachtig hard, op de been gehouden door honderd sigaretten en veertig koppen thee per dag. Wallace liet tenslotte alleen maar schulden na, bij elkaar zo'n tachtigduizend pond - maar alle romantiek en bravoure waarmee zijn bestaan omgeven was, leeft voort in zijn misdaadromans, zoals in dit boek “Het gouden afgodsbeeld”, waar een groep geldvervalsers door middel van een occulte eredienst een goede slag wil slaan.