Winter 1941-’42. Ergens in het geschonden Rotterdam staat de Villa Heimatfront. Soms spuwt het sombere bouwsel getingel van een piano uit, of het gegil van een vrouw, of opgewonden Germaanse kreten. Tussen de puinhopen van de stad zijn het obsceniteiten van de allerergste soort.
Onder de werkneemsters in dit sinistere, voornamelijk door SS’ers bezochte bordeel, waar hartstochten in vaak monsterachtige verschijningsvormen bloeien, bevindt zich een afgezante van het Nederlandse verzet. Helaas raakt ze hulpeloos verstrikt in een keten van vreselijke