Een gebrek aan zoet water, gekoppeld aan een sluipende verzilting, maakt van een verbreding van het Schipdonkkanaal een onhaalbaar project 1. Inleiding. In mijn vorig leven heb ik mij ambtshalve o.a. verdiept in de waterhuishouding van het Scheldebekken. Met de opgedane kennis kom ik tot de slotsom dat de geplande verbreding van het Schipdonkkanaal wettelijk niet kan. De basiskwaliteitsnormen voor oppervlaktewater en grondwater zullen immers ingevolge een gebrek aan zoet water, dat gepaard gaat met een niet te stoppen verzilting in het binnenland, nooit kunnen gehaald worden. Tot een dergelijke conclusie komt men reeds door het studiegebied van de haalbaarheidsstudie aan beide uiteinden te verruimen. Tot vervelens toe wordt herhaald dat de geplande ingreep tussen de achterhaven van Zeebrugge en Schipdonk in een ruimer kader dient geplaatst te worden. Een inschakeling van een nieuw duwvaartkanaal met een capaciteit van 30 miljoen ton vereist immers een grondige aanpak van de volledige zeehaven. Daarenboven dient er stroomopwaarts Schipdonk rekening gehouden te worden met de gevolgen van een herverdeling van de Leie- en Scheldedebieten. Figuur 1 Na raadpleging van de bestaande rapporten en meetresultaten kom ik tot volgende diagnose van de twee eindpunten van de te plaatsen bypass (figuur 1): - stroomopwaarts Schipdonk is er in het Scheldebekken geen water ter beschikking voor de bevoorrading van het Schipdonkkanaal. - aan het ander uiteinde stellen we vast dat de aansluiting dient te gebeuren met het Boudewijnkanaal of een dok van de achterhaven waarin het oppervlaktewater kan vergeleken worden met zeewater. Het chloridegehalte bedraagt er maar liefst 15.000 mg/l (te vergelijken met het chloridegehalte in de Westerschelde ter hoogte van Terneuzen) terwijl de basiskwaliteitsnorm slechts 200 mg/l bedraagt. 1 2. Situering van het Seine - Schelde West project. Het Seine - Schelde West project onderzoekt de haalbaarheid van een verbeterde ontsluiting van de Vlaamse zeehavens (Oostende en Zeebrugge) via het Schipdonkkanaal. Het project beoogt het volwaardig inschakelen van de Vlaamse kusthavens in het Trans - Europees binnenvaartnetwerk. Een zeer belangrijk onderdeel binnen dit netwerk is de Seine - Schelde verbinding, een scheepvaartverbinding voor klasse Vb - schepen (4.500 ton) tussen de Seine en de Schelde te Terneuzen. Figuur 2 In het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen dienen inzake de aansluiting van de zeehavens van Oostende en Zeebrugge op het hoofdwaterwegennet drie alternatieve trajecten te worden onderzocht: 1. de verbetering van het Kanaal Gent - Brugge; 2. het Schipdonkkanaal; 3. de uitbouw van de kustvaart op de Scheldemonding (estuaire vaart genoemd). Op de figuren 2 en 3 zijn de 3 alternatieven aangeduid. Volgens de MaIS - studie (Maatschappelijke Impactstudie voor de ontsluiting van de Vlaamse kusthavens) kunnen de zeehavens Oostende en Zeebrugge optimaal ontsloten worden via de estuaire vaart, een aangepast spoorwegennet, een verbeterd Kanaal Gent - Brugge (voor 1350 ton) en een geoptimaliseerd wegtransport (figuur 2). Bij een keuze van het Schipdonkkanaal blijft de zeehaven van Oostende volledig in de kou staan (figuur 3). Via een omweg dienen de binnenschepen immers 3 i.p.v. 1 sluis te passeren. Daarenboven is er voor de met containers geladen binnenschepen geen tijdswinst. Vertrekkende van de containerhaven in de voorhaven hebben zij immers 3 sluizen i.p.v. 2 via Terneuzen voor de boeg. 2 Figuur 3 3. Waterbalans Figuur 4 Het Leie - en Scheldebekken (figuur 4) wordt geconfronteerd met belangrijke wateraftappingen: - Via het Canal de Neufossé worden minstens 10m³/sec van de brondebieten van Leie en Schelde naar de zeehaven van Duinkerke afgevoerd. Dit gebeurt zonder enige overeenkomst tussen de rivierstaten; - Sinds 20.06.1960 is er een bilateraal verdrag tussen België en Nederland (aangepast in 1985) waarin de levering van 13,0 m³/sec (gemeten over een tijdsbestek van twee maanden) zoet water via het Kanaal Gent - Terneuzen aan Nederland gegarandeerd wordt. Dit debiet is nodig om zoveel mogelijk het zoutwater terug te dringen dat bij het schutten van schepen in het kanaal binnendringt. Dit gebeurt door het zogenaamde 3 “spuien” bij laag water in de Westerschelde. Op figuur 5 zijn de afvoerdebieten van het Kanaal Gent - Terneuzen weergegeven. Hierop kan men zien dat het afgesproken debiet in droge perioden niet wordt gehaald. Te vermelden is dat zelfs met een zeesluis, die met de nodige zoutweringssystemen (o.a. luchtbellenscherm, zoutkom, afzonderlijk spuikanaal) is voorzien, het niet mogelijk is van de zouttong volledig terug te dringen (figuur 6). Hierbij wordt verwezen naar de “Oppervlaktewaterstudie van het Kanaal Gent - Terneuzen” van BECEWA 1983. Figuur 5 Figuur 6 De middelwaarde van het debiet is het debiet dat gedurende 185 dagen per jaar bereikt of overschreden wordt. Voor de Leie bedraagt dit 13m³/s voor de Bovenschelde ongeveer 15m³/s De normale debietsverdeling rond Gent wordt weergegeven door figuur 7. 4 Figuur 7 Het saldo van het toevloeiend debiet, dus het debiet dat overblijft wanneer aan de verplichting aan Nederland is voldaan, wordt naar de natuurlijke stroom nl. de Zeeschelde afgevoerd. Er wordt immers algemeen aangenomen dat een bovendebiet een gunstige invloed heeft op de aanslibbing in de Zeeschelde. Gedurende gemiddeld een twintigtal dagen per jaar daalt het debiet zowel op de Leie als op de Bovenschelde onder de 5 m³/s zodat er minder debiet beschikbaar is dan nodig om aan de overeenkomst met Nederland te voldoen (figuur 5). Een verbetering is niet te verwachten nl. meer droge perioden ingevolge de opwarming van de aarde, meer evaporatie door de verbreding van het waterwegennet, enz… Het is duidelijk dat een bijkomende aftapping naar de haven van Zeebrugge belangrijke consequenties zou hebben voor de havens van Duinkerke, Gent, Terneuzen en Antwerpen. Het is dan ook weinig waarschijnlijk dat de leden van de Internationale Scheldecommissie (Nederland, Frankrijk, België, Vlaams Gewest, Waals Gewest en Brussels Gewest) zich hierover positief zouden uitspreken. Kortom bij een normale debietsverdeling in het Gentse is er geen druppel water ter beschikking voor het Schipdonkkanaal. Het waterquotum is op en de beschikbare waterhoeveelheden zijn opgesoupeerd. 5 4. Dramatische verziltingstoestand van het oppervlaktewater in het Boudewijnkanaal en de dokken van de achterhaven (achterhavenpand genoemd) Figuur 8 De bestaande dokken in de achterhaven en het Boudewijnkanaal (figuur 8) staan met elkaar in verbinding en vormen een waterpartij van +- 330 ha op het peil +3,5 TAW. Uit periodieke oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen kan men afleiden dat het chloridegehalte er zeer hoog ligt. Volgende gemiddelde analyseresultaten voor het jaar 2007 van het Stadslabo van Brugge bevestigen dit: - achterhaven net voor oude zeesluis: 15.144,6 mg/l - Herdersbrug: 12.681,4 mg/l - binnenhaven ter hoogte van Lodewijk Coiseaukaai: 12.024,5 mg/l - achterhaven ter hoogte van Alfred Ronsestraat: 15.451,1 mg/l Te vermelden is dat deze chloridegehalten te vergelijken zijn met deze van de Westerschelde ter hoogte van Terneuzen (11.000 tot 16.500 mg/l). Stroomopwaarts de Binnenvaartsluis op het Boudewijnkanaal wordt de basiskwaliteitsnorm voor oppervlaktewateren (VLAREM II bis) in droge perioden regelmatig overschreden. Dit is o.a. het geval ter hoogte van het Waggelwater op het Kanaal Brugge - Oostende. De sluipende zouttong is bijgevolg reeds in de richting van Oostende aan het oprukken. De basiskwaliteitsnorm van 200 mg/liter wordt aan de oppervlakte herhaaldelijk overschreden. 5. Oorzaak van de verzilting. De zeehaven beschikt over twee zeesluizen nl.: - de Pierre Vandammesluis met een kolk van 500m lengte en 57m breedte. Per dag zijn er 10 tot 15 versassingen of schuttingen; - de Visartsluis met een oppervlakte van 165 x 19m en 3 à 5 schuttingen per dag. 6 Het versassen van de schepen via de zeesluizen is gemiddeld gezien over een ganse dag gespreid, nl. 24 uur op 24. Daardoor kan voor de berekening van het gemiddeld peilverschil tussen de achterhaven en de zee, het gemiddeld peil van de zee genomen worden, hetzij het gemiddelde van laag en hoog tij. Rekeninghoudend met een gemiddeld zeewaterpeil van 2,33m TAW (figuur 9) is het waterverlies gelijk aan de oppervlakte van de zeesluis vermenigvuldigd met het gemiddelde hoogteverschil tussen de zee en de waterpartij in de achterhaven. Het hoogteverschil bedraagt 1,17m, nl. 3,5 - 2,33 = 1,17m. Het gemiddeld waterverlies per versassing bedraagt aldus: - voor de Pierre Vandammesluis: 500 x 57 x 1,17 = 33.345 m³ - voor de Visartsluis: 165 x 19 x 1,17 = 3.668 m³ Figuur 9 Het waterverlies via de Visartsluis is aldus te verwaarlozen t.o.v. het verlies via de Pierre Vandammesluis. Aan 15 versassingen per dag via de Vandammesluis bekomt men een waterverlies in het achterhavenpand (waterpartij van nagenoeg 330 ha) van maar liefst 500.175 m³. Hierbij daalt het waterpeil in de achterhaven (waterpartij van ± 330 ha) met nagenoeg 1 cm per versassing of 15 cm per dag voor 15 versassingen in de Vandammesluis. Om het waterverlies door het versassen van schepen te compenseren en aldus het waterpeil in de achterhaven te behouden dient men over een aanvoer van nagenoeg 6 m³/sec of 500.175 m³ per dag te kunnen beschikken. Ingevolge het ontbreken van zoet water afkomstig van het Leie- en Scheldebekken is men genoodzaakt om bij hoogwater zeewater via de zeesluis in de achterhaven te laten lopen. Voor de berekening van de snelheid van zoutaanrijking in het achterhavenpand (dokken en Boudewijnkanaal) wordt er uitgegaan van volgende chloridegehalten: - zeewater 30.000 mg/l; - achterhavenpand 15.000 mg/l. Per versassing of schutting via de Vandammesluis komt er aldus 33.345m³ x 30kg /m³ = ± 1000 ton zout in de achterhaven terecht, terwijl er 33.345 m³ x 15 kg/m³ = ± 500 ton in de zee terechtkomt. Het saldo dat aldus in het achterhavenpand terechtkomt bedraagt 500 ton per versassing. Per dag betekent dit: - voor 10 versassingen: 5.000 ton - voor 15 versassingen: 7.500 ton Ingevolge de belangrijke haventrafiek wordt het ingebrachte zout heel snel in het volledige achterhavenpand verspreid en bij voorkeur met een gelaagde stratificatie nl. hoe dieper hoe zouter. 7 6. Verzilting van het grondwatermassief. Tal van rapporten en doctoraatsthesissen wijzen op een steeds toenemende verzilting van het grondwatermassief. Het betreft een 40m dikke zandlaag boven een tertiaire kleilaag. Figuur 10 Het verziltingsproces wordt schematisch op figuur 10 weergegeven. Het sterk verzilt water in het achterhavenpand infiltreert in de onderliggende zandlaag en wordt vervolgens via de kwelsloten afgevoerd. De infiltratie wordt door de hogere waterstand in het achterhavenpand (+ 3,5m in Boudewijnkanaal en dokken) t.o.v. het waterpeil in de polders (+1,5m) versneld. Nu reeds is tuinbouw en grondwaterwinning er onmogelijk, daarna volgt de landbouw en veeteelt. 8 Figuur 11 In figuur 11 wordt de diepte van het grensvlak tussen zoet en zout grondwater weergegeven zoals bepaald in de periode 1963-1973 (De Breuck et al). Deze kaart geeft een goed beeld van de verziltingstoestand voor de realisatie van het verbindingsdok en het zuidelijk insteekdok. De verzilting ten gevolge van het zoute water in het Boudewijnkanaal is duidelijk merkbaar. 7. Een toenemende verzilting bij het inschakelen van een duwvaartkanaal. Het operationeel maken van het duwvaartkanaal met een capaciteit van 30 miljoen ton zal ingevolge het overladen van containers in de voorhaven (containerhaven) minstens voor een dubbel aantal versassingen zorgen. Hetgeen een congestie van de Vandammesluis zal betekenen. Met 30 versassingen per dag worden er maar liefst 15.000 ton zeezout in het achterhavenpand gebracht. Dit komt overeen met 750 twintigtonners per dag. De haalbaarheidsstudie Seine- Schelde West beperkt zich onterecht tot het bestuderen van een drietal onderzoeksalternatieven tussen Schipdonk en Dudzele. Aangezien het hoofdzakelijk in de bedoeling ligt van de containers van de weg te halen is het dan ook aangewezen van het studiegebied uit te breiden tot de containerhaven in de voorhaven. Daar gebeurt immers nu reeds het overladen van de containerschepen op de zeewaardige binnenschepen van de estuaire vaart. Het overladen op de duwvaartkonvooien in de voorhaven is dan ook de logica zelf. Bij het kiezen van een zelfde vertrekpunt bekomt men aldus een eerlijke beoordeling en vergelijking van de twee alternatieven nl. - het Schipdonkkanaal; - de optimalisatie van het kanaal Gent-Oostende (1350 ton) gekoppeld aan de estuaire vaart (zeewaardige binnenschepen van 2000 tot 4500 ton). 9 Figuur 12 Figuur 13 Op de figuren 12 en 13 is de afbakening van het studiegebied samen met de inplanting van de sluizen weergegeven. Door uitbreiding van het studiegebied tot aan de containerhaven in de voorhaven bekomt men voor de drie onderzoeksalternatieven aldus 3 lengteprofielen (figuren 14, 15 en 16). Hierop is de graad van verzilting indicatief weergegeven. Het verbindingskanaal met het Boudewijnkanaal krijgt onmiddellijk hetzelfde zoutgehalte van het achterhavenpand nl. 15.000 mg/l. De basiskwaliteitsnorm is echter slechts 200 mg/l. Verder is duidelijk dat de sluis van Dudzele zonder enig niveauverschil slechts in geringe mate de zouttong zal kunnen tegenhouden. Het terugpompen van water aan de sluizen zal daarenboven het oprukken van de zouttong bespoedigen. Verzilting wordt aanzien als een sluipend gevaar. Dit gevaar komt niet plotseling, het sluipt haast nader. Het vooropgezet basisprincipe dat minstens een status-quo inzake verzilting zal worden behouden zal in geen geval kunnen waar gemaakt worden. 10
Description: