ebook img

De zaak Alzheimer Film editie druk 12 PDF

296 Pages·2010·1.31 MB·German
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview De zaak Alzheimer Film editie druk 12

De zaak Alzheimer Nergens ter wereld produceren bijen iets anders dan honig, was en stront. ITALIAANS BOERENGEZEGDE Wij schieten alleen maar op elkaar. GANGSTER ‘BUGSY’ SIEGEL Voor de meeste katholieken is het een voordeel dat God niet bestaat. LUDWIG FEUERBACH Voor Annie en Antoine De Wulf Inhoud Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 15 I In de nacht van maandag, 16 september 1985, om twintig voor twaalf verlieten drie heren van middelbare leeftijd, geanimeerd Frans pratend, de bar van het Antwerp Crest Hotel. Ze zaten goed in het vlees, gaven een energieke indruk en hadden driedelige pakken aan met een gouden speldje op de revers waarin een diamantje was gevat. Ze begaven zich uiterst langzaam, alsof ze met een touw aan elkaar waren vastgemaakt, naar de lobby, waar hun conversatie opeens stokte vanwege een bijzonder aantrekkelijke mevrouw met veel zuiders bloed, die voorbij stapte in een duidelijk waarneembare halo van parfum. Omdat de mevrouw hun niet de geringste aandacht had geschonken, maakten ze enkele stereotiepe macho-opmerkingen, keken vervolgens met een belangrijk air rond of ze toevallig niet een goeie kennis ontdekten, en toen dat niet het geval was, schoven ze naar de uitgang, waar ze elkaar bij de glazen deuren uitgebreid voorrang verleenden, een in puur narcisme ontaarde vorm van de etiquette. Buiten stond een frisse westenwind, die de vlaggen van de traditionele reeks bevriende naties deed wapperen. Het had net opgehouden met regenen, en de nacht rook gezond naar ozon en afgevallen bladeren. Boven de stad was de hemel fondantroze verkleurd. Op de Binnensingel reden de auto's met sissende banden voorbij. Alvorens zich naar hun wagens te begeven, namen de heren onder kluchtig kameraadschapsbetoon afscheid, ze schudden elkaars hand, noemden elkaar joviaal bij de voornaam en verzochten elkaar de groetjes over te maken aan de respectieve echtgenotes (mes hommages à madame n'est ce pas?). Twee van hen stapten snel naar het parkeerterrein achter het hotel. De derde, dermate corpulent dat zelfs een Italiaanse meesterkleermaker er niet in geslaagd was zijn embonpoint te maskeren, liep naar een grote Mercedes, die vlak bij de ingang stond in het licht van de halogeenschijnwerpers. Met de rode contactsleutel schakelde hij de standaardalarminstallatie via het linkerportier uit en keek dwingend naar de lucht alsof hij hierdoor iets aan het weer had kunnen veranderen. De heer heette Albert Arts en was de eigenaar plus directeur van de bekende bouwonderneming SOBETRAV NV. Hij was een van die personen, wie het niet ontbreekt aan sociale vaardigheid, die het realiseren van ambities vergemakkelijkt. Vanzelfsprekend was hij een harde werker en een fervent voorstander van de vrije markteconomie. Ook was hij veeleisend voor zijn ondergeschikten en overtuigd van zijn eigen rechtschapenheid, gebaseerd op de hartverwarmende overweging dat iedereen die het niet met hem eens was, wel een schurk moest zijn. Geld als middel om vrijheid te kopen liet hem nagenoeg onverschillig. Dit kostte hem vrijwel geen moeite: hij was immers puissantrijk. Geld was voor hem kortweg het synoniem van macht. Zijn hoofdbezigheid bestond er dan ook in, met alle min of meer geoorloofde middelen zijn ‘positie’ te verstevigen. Dit verschafte hem een aanzienlijk zelfbewustzijn, waarover slechts door twee zorgen een schaduw werd geworpen: zijn genetische weerstand tegen LDL cholesterol (die helaas gering was) plus zijn voorkomen. Voor het eerste nam hij dagelijks allerlei wondermiddelen en onderging hij geregeld behandelingen tot in Zwitserland toe. Aan zijn voorkomen was echter weinig of niets te doen. Net zoals zijn vader (die als aannemer tijdens Wereldoorlog II een gigantisch fortuin had vergaard en zo slim was geweest het voornamelijk in goudstaven te beleggen, waar de Belgische justitie na de bevrijding naast had gegrepen) had hij een zogenaamd Beiers boerengezicht: hoogrood, massieve kaken, aanzienlijke vervetting van de nekspieren, een pukkelige mopsneus, kleine ogen, kaal. Hij was achtenvijftig en zijn tweede vrouw, die hem in vaudevilleske omstandigheden voor het geld had gestrikt, was vijfentwintig jaar jonger, waardoor bepaalde potentieproblemen zijnerzijds soms de aanleiding waren van pijnlijke woordenwisselingen. Desondanks was zestien september negentienhonderd vijfentachtig op zakelijk gebied een geslaagde dag. De veertiendaagse maaltijd van de World Service Club Antwerp (WSCA), een tamelijk bekende coterie van de bovenlaag uit de Antwerpse maatschappelijke kringen, had de heer Arts in de bar van het Crest Hotel afgerond met een ‘zinvol compromis’ in het gezelschap van twee ‘valabele gesprekspartners’, de heren Van der Mensbrugghe en Pilaet, de respectieve kabinetschefs van het gewestelijk ministerie van Huisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landinrichting en Natuurbehoud. Een reeds maandenlang aanslepende zaak van ‘Ontplooiing van Groene Zone naar Opdeling in Prestigebouwgronden’ in de Kempische gemeente Poederlee was tot tevredenheid der beide partijen afgehandeld tijdens het degusteren van enkele glazen cognac. Een en ander had zich afgespeeld in de traditionele Angelsaksische mannenclubsfeer, waarbij de enigszins pathetische zinspreuk van de WSCA ‘Service Above Interest’ tot bruikbare proporties werd terug gebracht. De onderhandse transactie die plaats had gegrepen, zou men het best kunnen omschrijven met de term ‘dienst-wederdienst’. De heer Arts liet discreet een boertje ontsnappen, verdrong de bedenking dat hij ter bestrijding van zijn hoge bloeddruk eigenlijk beter te voet hierheen was gekomen (hij woonde vlakbij in de residentiële wijk van het Nachtegalenpark), maar haalde berustend zijn schouders op. Hij opende het portier van zijn wagen die prettig naar leer rook, liet zich kreunend neer achter het stuur (kreeg een lichte hartfibrillatie die na enkele seconden weer over ging), aarzelde even maar haalde een havanna uit een zilveren buisje, dat op het dashboard klaar lag, beet op z'n Amerikaans de kop van de sigaar, stak ze zorgvuldig aan en liet met genoegen de rook uit zijn neus komen. Toen startte hij de motor en reed voorzichtig achteruit. Op ongeveer een kilometer in vogelvlucht daarvandaan, in de Seringenlaan, stond een man in de brede dreef recht tegenover nummer 15 B in de schaduw van een dikke beuk te wachten. Hij was klein van postuur, maar opvallend breed gebouwd. Hij was van kop tot teen in het zwart gekleed en zijn gestalte versmolt zo volmaakt met de omgeving, dat zelfs voorbijgangers hem met moeite zouden kunnen onderscheiden, maar daarvoor was geen gevaar: op dat uur lag de omgeving er als uitgestorven bij. De bewoners van wat zijzelf een exclusieve buurt noemden maar wat in werkelijkheid een enclave van nouveaux riches was, sliepen of zaten gezellig in hun comfortabele huizen, omgeven met grote tuinen, meestal voorzien van een stil alarmsysteem, een peperdure modetrend waar weinigen van wat in het jaar vijfentachtig voor de elite doorging, aan konden weerstaan. Telkens als er een wagen aan kwam rijden, keek de man met een katachtig rukje van zijn hoofd in die richting, maar bewoog verder niet. De wagens reden voorbij en dan werd het, afgezien van het drukke verkeer op de E3 Ring die vlakbij was, opnieuw relatief stil. Net nadat hij op de verlichte wijzerplaat van zijn kwartshorloge had gezien dat het tien voor middernacht was, draaide een zware wagen geruisloos vanuit de Acacialaan de Seringenlaan in, vertraagde, stak zijn knipperlamp aan en stopte op twee meter van het hek. De man in de schaduw stak snel de straat over, bracht intussen de rechterhand omhoog, trok de ritssluiting van zijn jack open en haalde iets te voorschijn. Het portier van de wagen ging open en een zwaargebouwde man die een sigaar rookte, stapte uit en zocht naar de sleutel om het hek te openen. De man in de schaduw naderde. Net toen de andere zich vooroverboog om naar het sleutelgat te zoeken, was hij vlakbij en richtte het voorwerp dat hij zopas uit zijn jack had gehaald (en dat mat glansde in de straatverlichting) op het hoofd met de sigaar, dat zich abrupt omdraaide, hevige angst uitdrukte en iets uitstootte met een euh-klank erin. Op dat ogenblik spoot een helwitte gloed uit het glanzende voorwerp tegelijk met een oorverdovende explosie, het hoofd kreeg een klap als van een voorhamer en het lichaam viel zonder een kik te geven als een blok tegen het hek, één arm ging in een stuiptrekking omhoog, waarna het lichaam gekromd bleef liggen. Kort na elkaar volgden nog vijf explosies die als kanonschoten door de nacht scheurden. De man in het zwart deed toen (rustig, accuraat, snel) het volgende: zijn wapen weer onder het jack steken, zich voorover buigen, nauwkeurig toekijken, knikken, naar de wagen lopen, waarvan de motor stationair draaide, instappen, het portier dichtslaan, achteruitrijden, zachtjes, heel zachtjes in de richting van de Eglantierlaan verdwijnen. De volgende minuten gebeurde er volstrekt niets. Het kon niet anders dan dat de explosies in de omgeving werden gehoord, maar nergens werd een raam geopend, nergens ging er licht aan, geen mens kwam op straat kijken. Af en toe reed een wagen voorbij het lichaam dat toch vrij goed zichtbaar tegen het hek aan lag. Het enige wat beweging veroorzaakte, was de wind die af en toe door de kruinen van het Nachtegalenpark blies. Aan het verkeerslicht van de De Keyserlei stopte hij. Enige mensen liepen gehaast door de regen. Paraplu's. Voorbijrijdende auto's. Verlichte etalages. Cafés. Bioscopen. Rechts de contouren van het centraal station. Snel reed hij naar het kruispunt van het Franklin Rooseveltplein, dat er uitgestorven bij lag, één autobus stond met aangedampte ruiten te wachten op het vertrekuur. Hij sloeg linksaf en parkeerde de wagen in een impuls bij het linker trottoir in de Jezusstraat, vlakbij het stationeerverbodsteken, zette de motor af, deed de koplampen uit, bleef enkele minuten als wezenloos voor zich uit kijken, onderging het gesuis in zijn oren (de zes explosies), probeerde de gebeurtenissen van de laatste uren chronologisch op een rij te zetten, slaagde er niet in, haalde een agenda uit zijn binnenzak en bladerde erin. Toen hij op datum van zestien september een in code geschreven tekst ontcijferde, werd zijn geheugen langzaam weer min of meer helder. Hij keek geïnteresseerd rond, grinnikte, haalde een envelop uit zijn binnenzak en legde 'm onder de voorbank, haalde een tissue te voorschijn en veegde het stuur af, trok de contactsleutel uit het stuurslot en stapte uit. Het had net opgehouden met regenen. Er woei een frisse wind die de plassen deed rimpelen. Snel liep hij de Jezusstraat uit, stak de Meir over en liep de Otto Veniusstraat in, keek schichtig rond, fixeerde een auto die langzaam voorbijreed. Welk merk? Renault. Dat was een goed teken. Daarstraks herkende hij geen enkel merk. Dacht dat hij door voorsteden van New York reed. Een bewijs dat zijn hersens weer signalen verwerkten tot bruikbare informatie. Hoe heette de straat waar hij in uit kwam? Het Hopland. Bij de hoek keek hij naar het straatnaambordje. Juist. Vanaf dat ogenblik liep hij door honderd procent bekend gebied, privé-eigendom als het ware. Het begon hevig te regenen. Hij trok zijn schouders op en liep dicht tegen de huizen aan, begon met korte pasjes te rennen, waardoor zijn gedrongen gestalte nog meer opviel. In de Schuttershofstraat hield hij stil voor een winkeltje, waarvan de verveloze rolluiken waren neergelaten. Hij keek hijgend rond. Toen hij er zeker van was dat niemand hem had gezien, haalde hij een sleutel uit zijn zak en opende merkwaardig snel, in één enkele beweging, de winkeldeur, sloot ze onmiddellijk achter zich en deed ze op slot. Blindelings liep hij door de kille winkel naar een kamer, waar een gasradiator op een laag pitje brandde. Hij stak het licht aan en keek voor zich uit met nerveuze, donkere, vochtige hondeogen, de typische blik van mensen met een oppervlakkige intelligentie, die zich vasthaakt aan concrete dingen en die meestal een ongevoelige, materialistische natuur verbergt. Op zijn voorhoofd stond zweet. Met zijn breed, vlezig, geelbruin gezicht en dicht zwart haar (kortgeknipt, een lok modieus over het voorhoofd gekamd) kon hij doorgaan voor een Italiaan of een Tunesiër. Het meubilair van de kamer bestond uit een massieve eikehouten ladenkast, stoelen plus een tafel van hetzelfde garnituur, waarvan de ene helft vol stond met allerlei zogenaamd antieke sierstukken, hoofdzakelijk in porselein die vaak voorkomen op veilingen in kleine verkoopzalen. De andere helft was bedekt met een stuk gebloemd plastic, waarop een grote kop besmeurd met koffievlekken en een stokbrood. Op de vloer lagen stapels oude boeken, bijeengebonden jaargangen van tijdschriften, een serie Duitse helmen uit Wereldoorlog II, Hitler Jugenddolken, Pruisische officierssabeltjes, decoraties, militaire kentekens uit de naziperiode, bajonetten, koppelriemen, alles ordeloos door elkaar. In een hoek stond een etalagepop, op een knalrood slipje na bloot, een Amerikaanse helm schuins op het hoofd. De man deed zijn jack uit, legde het op een stapel boeken en haalde opnieuw zijn agenda te voorschijn. Hij had een zwart T-shirt aan, waardoor de bicepsen, schouder-en borstspieren extra uitkwamen. Onder de oksels waren zweetvlekken. Zijn zware voorarmen waren dicht behaard. Uit de schouderholster met door het gebruik donkerbruin geworden riemen kruiselings over de borst stak de geribde houten kolf van een zware revolver. Hij fixeerde een punt in de ruimte, legde de agenda voorzichtig op de tafel alsof het een kostbaar kleinood was. Hij kreeg een schok. Zijn blik veranderde, zijn bewegingen werden opvallend gecoördineerd, het was alsof hij uit een narcose was ontwaakt. Hij begon te neuriën en er verscheen een verstard grijnslachje op zijn gezicht, een perfecte nabootsing van ‘de buiten de wet gestelde cowboy’. Hij liep naar de kast, trok bruusk de onderste la open, haalde een lange sleutel met een ingewikkelde baard vanonder een hoop bric-à-brac, liep naar de etalagepop, verplaatste ze, haakte een schilderijtje, een slecht gemaakt stilleven

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.