Thomas is novice in een klein, arm klooster in de Kempen. De abt stuurt hem samen met Matthias, een monnik met een zeer duister verleden, naar Venetië om daar een mooie relikwie te kopen. Op twee nukkige ezeltjes gaan ze op pad. Het is een lange en gevaarlijke tocht, door eenzame landstreken waar struikrovers op de loer liggen, over hoge bergen met verraderlijke ravijnen. Thomas leert dat de wereld buiten de dikke muren van zijn klooster verdeeld en gevaarlijk is. Hij begint te twijfelen aan alles waar hij in gelooft.