ebook img

De Commissaris Vertelt over Donker Amsterdam PDF

121 Pages·2016·0.49 MB·German
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview De Commissaris Vertelt over Donker Amsterdam

EEN FRIES BELANDT IN DONKER AMSTERDAM De functie van wachtcommandant bij de Amsterdamse politie is buitengewoon belangrijk en verantwoordelijk Het is het terrein van de ervaren brigadier en van zijn leerling, de jonge inspecteur. Veel heeft de wachtcommandant aan zijn hoofd, maar veel kopzorg maakt hij zich niet: reglementen en voorschriften weet hij uit ondervinding te schiften in twee soorten, de hanteerbare en de onuitvoerbare. En de jonge inspecteur, topzwaar van wijze cursuslessen, kijkt hem al gauw de kunst af, om op handige manier om te springen met het publiek aan de balie. Het bureau Warmoesstraat heeft jaren lang in een zeer slechte reuk gestaan. Onder dit bureau ressorteren o. m. de Zeedijk, de Achterburgwal, het Oude Kerksplein en verscheidene beruchte stegen en straatjes daar in de omgeving. Dronken zeevolk, publieke vrouwen met hun aanhang van souteneurs, zakkenrollers en kwartjesvinders gaven in die buurten het politiepersoneel voortdurend handenvol werk. Maar de politiemannen van het bureau Warmoesstraat waren in de practijk getrainde vechtjassen geworden en ook de wachtcommandanten wisten van wanten, niet alleen achter de balie, maar ook met de manschappen bij knokpartijen op straat. Wat ik als jong inspecteur aan dit bureau beleefde, zal ik niet licht vergeten. En wonderlijk was het voor mij zelf te bespeuren, hoe ik door de samenwerking met de oude brigadier bij de vechtspektakels van de Zaterdagavonden de nodige routine verwierf en mij weldra tussen de joelende benden op mijn gemak voelde. Helaas kwam er een periode, waarin speciaal ons bureau het buitengewoon moeilijk kreeg: de jaren van de eerste wereldoorlog en de nasleep daarvan. Dat was een tijd van schaarste aan voedsel en andere levensbehoeften. Kettinghandelaars zogen de bevolking uit, door alles op te kopen en het later weer tegen enorme prijzen van de hand te doen. Dat schorem bracht ,,donker Amsterdam" weer op gang. Er werd met geld gesmeten. Kapitalen raakten deze vampiers ook weer kwijt. De roofholen verrezen als paddestoelen. Moord en doodslag waren aan de orde van de dag. In den beginne probeerde de politie nog de strijd tegen de publieke vrouwen met kracht te voeren, maar het bleek ondoenlijk. Er was toen nog geen woningnood. Als voor een berucht perceel een politiepost geplaatst werd, namen de bewoners al gauw de benen en streken ergens anders neer, zelfs in mooie herenhuizen op de Herengracht. Geld speelde immers bij hen geen rol en menig deftig rentenier op zijn villa in de buurt van Haarlem werd betaald met huurpenningen, afkomstig van geroofd of met ontucht verkregen geld. En de medewerking, die de politie van deze huisbazen kreeg, om de percelen ontruimd te krijgen, was in de regel nihil. Het kwaad nam steeds groter afmetingen aan. In de dagbladen verschenen geregeld verhalen over mensen van buiten, die in Amsterdam werden uitgeplunderd, zonder dat de politie daartegen scheen op te treden. Na 1918 heeft die toestand nog enige jaren voortgeduurd, maar toen op het laatst het geld begon op te raken bij de oorlogswinstmakers, nam de klandizie bij de publieke vrouwen in het ressort Warmoesstraat zienderogen af en werd het ook voor de souteneurs een schrale tijd. Af en toe viel er nog wel eens een stoot, die de moeite waard was, maar meestal waren de geroofde bedragen niet groot. Mocht men kranten berichten geloven, dan waren het uitsluitend de ,,boertjes van buiten", die uitgeschud werden, maar dat was toch niet het geval. Ook menige Amsterdammer en menige bewoner van andere steden vielen ten prooi aan die dames met hun geraffineerde trucs, terwijl plattelanders dikwijls hun streken tijdig ,,door" hadden en de dans wisten te ontspringen. Zo herinner ik mij uit de tijd van mijn wachtcommandantschap het avontuur van een boer, afkomstig uit de Friese Wouden, die in donker Amsterdam ging ronddwalen en daar werd beroofd. Toen hij dat bemerkte, nam hij echter zijn maatregelen met als gevolg, dat hij niet alleen zijn geld terug kreeg, maar bovendien de vrouw, die hem dat kunstje geleverd had, zo afdroogde, dat zij bijna op haar benen niet meer kon staan. Het is niet uit een soort chauvinisme, dat ik hier de woonplaats van deze buitenman vermeld. Het feit, dat hij zich tegenover mij slechts in het Fries wenste uit te drukken, maakt, dat ik mij dit geval nog zo goed herinner. De tussen hem en mij gevoerde conversatie was bovendien voor de vrouw in kwestie niet te volgen, wat voor mij bij de debatten tussen partijen voor de balie een groot gemak bleek. Het drama speelde zich af op een regenachtige avond in November. Ik zat die week in de nachtdienst en begon omstreeks tien uur mijn ronde. Het was wat je noemt: rot weer; het stormde en een dichte motregen maakte, dat men haast uit zijn ogen niet kon zien. Op het Damrak, op de Nieuwendijk en in andere grote straten was maar weinig publiek en de omgeving van de Zeedijk leek wel uitgestorven. Maar nu de mensen op straat bijna niet verkeren konden, zaten de kroegen en danshuizen stampvol. Daar ging het nu lustig toe; dat kon men op straat wel horen door het geschreeuw en het lawaai van harmonika en trommels. Ik begreep dan ook wel, dat er straks bij het sluitingsuur, als de bezoekers niet veel trek zouden hebben, om met dit slechte weer de straat op te gaan, voor ons wel werk aan de winkel zou komen. Dan zouden al die kroegen met geweld moeten worden ontruimd. Maar op dit moment was er voor de politie nog niets te doen. Met de kraag van mijn overjas op, de pet diep in de ogen en het riempje onder de kin, liep ik langs de donkere grachtjes en straatjes die, hoe schilderachtig zij ook overdag bij mooi weer mogen zijn, op dat uur een lugubere aanblik boden. De verlichting liet die avond veel te wensen over; verscheidene straatlantaarns, toen nog gas-gloeilicht, waren uitgewaaid en het was oppassen om niet te water te raken. Ook de wandeling door de stegen en sloppen bracht gevaren mee, want af en toe kwamen dakpannen of stukken van oude schoorstenen naar beneden. Mijn weg voerde langs de Zeedijk en de Oudezijdskolk en zo kwam ik op de Prins Hendrikkade. En daar hoorde ik roepen in het Fries: ,,Goedenavond, mijnheer !Dit is geen 'broekzakkerig' weer". De niet-Friese lezers zullen waarschijnlijk niet begrijpen, wat er met die uitdrukking bedoeld wordt. Maar in Friesland wordt er mooi, warm zomerweer mee aangeduid, en wel zo warm, dat de broek, meer speciaal de onderpantalon, neiging vertoont om af te zakken en dus voortdurend omhoog gehesen moet worden. Ik keek de kant uit, waar dit geluid vandaan kwam, en kwam tot de ontdekking, dat in een van de donkere hoeken van de oude Schreierstoren een agent stond. Door de duisternis zag ik de man zelf niet dadelijk, alleen zijn blinkende koperen helm. Toen ik dichterbij kwam, bleek het Tsjalke te zijn, een van de vele politiemannen van Friese komaf, die aan het bureau Warmoesstraat waren ingedeeld. Hij stond daar ook met zijn kraag omhoog en zijn handen diep in zijn jaszakken. ,,Ook goedenavond", antwoordde ik in onze moedertaal. ,,Nee, het is op het ogenblik niets gedaan. Maar je staat hier anders wel op een geschikte plaats Tsjalke, zo uit de wind. Dat heb je goed bekeken. Maar waar is je maat? Jullie lopen de post Gelderse Kade toch dubbel, als ik mij niet vergis?" ,,Ja, dat is ook zo, mijnheer. Maar Lammert staat op het andere einde, op de Nieuwmarkt. Hij zal de luwte van de Waag wel hebben opgezocht. Wij zijn de kade al een paar keer op en neer geweest, maar er is geen sterveling te bekennen. De meiden hebben allemaal de gordijnen al dicht. Met zulk weer krijgen zij aan de ramen toch geen beet, nu er niemand voorbij komt. Zij zitten nu natuurlijk allemaal in de kroegen, om daar klanten te vangen. Wij hebben daarom de luwte maar wat opgezocht, want om ons nu doornat te laten regenen, als dat niet nodig is, daar zie ik het nut ook niet van in. En het duurt nogal even, voor het morgen vroeg zes uur is. Als ik U was, zou ik mij ook maar wat in acht nemen en wat tussen de huizen blijven, want hier aan de buitenkant komt die motregen nog veel harder aan. " ,,Ja, zo denk ik er ook over", antwoordde ik. ,,En wij hebben wel kans, straks met het sluiten de handen vol te krijgen. Want het zit overal stampvol. Is er verder nog nieuws?" ,,Niet dat ik weet", antwoordde Tsjalke. ,,Maar ongeveer een half uur geleden, toen ik al een poos in deze hoek gestaan had, kreeg ik hier bezoek van een eigenaardig manspersoon. Hij kwam op mij toe en riep in het Fries: ,,Vertel mij eens, buurman, waar kan ik dat vrouwvolk vinden, dat zo handig is, om mensen van buiten uit te plunderen. Ik heb mij laten vertellen, dat zij op deze kade altijd voor de vensters zitten te loeren en te lokken, maar ik ben er al een paar keer langs gelopen en heb niets gezien. Alles zit dicht. Moet ik misschien in een andere buurt wezen?" Ik was natuurlijk wel een beetje verbaasd, dat die man zo maar ineens in het Fries begon, maar ik liet niets merken en antwoordde dan ook in het Fries. Hij scheen dat heel gewoon te vinden, geloof ik, want met geen woord repte hij tenminste over het toeval, dat hij een landgenoot tegen het lijf was gelopen. ,,Waarom wou U dat weten?" vroeg ik hem. ,,Dat zal ik U zeggen", antwoordde hij. ,,Ik heb al zo dikwijls in de kranten gelezen en op andere manieren gehoord, dat die meiden zo gevaarlijk zijn. Vooral voor mensen van buiten. Dat die door dat gespuis uitgeschud worden en nog dikwijls afgeranseld door de kerels, die van die wijven leven. Ik kan mij dat niet begrijpen en wou zo'n avontuur wel eens meemaken. Ik kom ook van buiten. Uit de Friese Wouden. Daar heb ik een boerderij. Wel niet zo'n groot spul, maar helemaal van mijn eigen. En nu zou ik wel eens willen zien, dat zo'n vrouw meer geld van mij los kreeg dan ik zelf wilde. En al zouden er dan ook tien kerels aan te pas komen, daar heb ik maling aan. Deze week ben ik toevallig in Amsterdam en nu wil ik het wel eens proberen. Maar waar vind ik dat tuig nu? Hier op dit stuk kade is niets te bekennen. Moet ik misschien in de straten hier achter zijn? Jullie politiemannen, weten dat natuurlijk wel precies. En wat ik ook niet begrijp is, dat jullie dat zootje nooit eens te pakken kunt krijgen. Alle dagen weer aan kan men in de kranten lezen, hoe mensen van buiten hier in deze buurten geplunderd en mishandeld worden. Als ik hier wat te zeggen had, was het gauw afgelopen. Die wijven en die kerels allemaal naar Veen-huizen. En daar in de hei laten werken, tot zij er bij neer vielen. Desnoods met de zweep er over! Ja, ik zou het wel weten. Maar het lijkt wel, of jullie bang bent voor dat tuig. " ,,Ik dacht", zei Tsjalke, ,,jij bent een vreemde klant. Hij leek anders wel een kalm en fatsoenlijk man. Niet groot van stuk, maar stevig gebouwd. En als hij geen Fries had gesproken, zou ik hem niet voor een landsman hebben versleten. Ik zei dan ook tegen hem: ,,man, als ik U was, zou ik mij daar maar niet mee bemoeien. Blijf maar uit deze buurt weg. Want anders zie ik het er straks van komen, dat U uw geld kwijt bent en nog een flink pak slaag toe gekregen hebt. U bent tegen dat soort niet opgewassen. Zij zijn glad; veel gladder dan U denkt. Neem dat maar gerust van mij aan. Ik heb al zo dikwijls mensen gewaarschuwd, om hier niet te komen. Maar dat gaf natuurlijk niets. Want dan kreeg ik in de regel te horen: maak je maar niet ongerust, agent: wij zullen wel oppassen; wij weten wel wat wij doen. En meer van die smoesjes. Maar een poosje later was het al zo, Dan natuurlijk naar het bureau: alles kwijt, de kleren aan flarden en de koppen stuk. Dus als ik U raden mag: ga naar huis. U hoort hier niet. Laat dat werk maar aan ons over. En U moet dan ook van mij niet verwachten, dat ik U de weg wijs, om bij dat volk te komen. " ,,Nou", zei die man toen. ,,Dan ga ik zelf wel op onderzoek. Ik wil vanavond mijn avontuur toch hebben. " En zo is hij bij mij weggestapt. ,,Ja, dat is zeker een vreemde klant", antwoordde ik. ,,Had hij misschien ook een slokje op?" ,,Nou, neen", zei Tsjalke. ,,Dat geloof ik niet. Ik heb daar tenminste niets van gemerkt. Hij sprak heel kalm en bedaard en, zoals ik al zei: als hij geen Fries gesproken had, had ik hem niet voor een Fries aangezien. Wel kon je zien dat hij een buitenman was. " ,,Nou, het zal mij benieuwen, wat voor een avontuur hij vanavond meemaakt", merkte ik op. ,,Het kan best zijn, dat hij vanavond nog aan het bureau komt, om te vertellen, dat je gelijk hebt gehad. Maar ik ga nu verder. Goedenavond. " Ik zocht nu ook nog de andere manschappen op hun posten op. Niemand had wat bijzonders, want de buurt scheen wel uitgestorven. En het was ongeveer middernacht, toen ik koud en nat weer binnenstapte. Maar daar was het aangenaam, want de oude brigadier Dijkstra, die de wacht had, had de kachel aan laten maken. Dat kon ik goed merken, toen ik het lokaal binnenkwam. ,,Daar hebt U goed aan gedaan, brigadier", zei ik, terwijl ik mijn natte jas uittrok. ,,Want het is vuil buiten. Er waait een halve storm en dan die dikke motregen. Het is op straat niks gedaan. Je ziet er ook geen mens. Maar de kroegen zitten stampvol. " ja, dat begrijp ik wel", antwoordde de oude baas. ,,Het tocht hier tenminste als de hel in deze pijpenla. Is me dit een bureau! De man, die het gebouwd heeft, was bepaald ook niet goed wijs. Men wordt hier steenkoud; ik kan bijna geen pen meer vast houden. En als men dan zoals U nat van buiten komt, is het natuurlijk nog veel erger. En daarom dacht ik: ik zal de kachels maar laten aanzetten. Ook bij de manschappen. Volgens voorschrift mag dat nog wel niet, maar ze kunnen mij daar aan het hoofdbureau nog meer vertellen. Ik voel er niks voor, om in de kou te zitten en ziek te worden. Ik word ook een dagje ouder. " Hij mopperde nog wat voort, trok zijn jas aan en zette zijn helm op. Want nu was het zijn tijd, om de ronde in te gaan. ,,Nou, mijnheer, dan ga ik maar. Er is niets bijzonders. Alle cellen zijn leeg. Dat gebeurt ook niet vaak. Dat zal hem ook wel aan het weer liggen, denk ik. Weinig volk op straat. Maar straks zal het wel anders worden, ben ik bang. De dienst voor deze week heb ik al uitgemaakt en in het boek geschreven. En de andere paperassen liggen ook allemaal klaar. U hebt ze alleen nog maar te tekenen. " ,,Mooi, brigadier", antwoordde ik. ,,Dan zullen wij maar hopen, dat het verder ook maar wat kalm blijft. En dat de agenten straks bij het sluiten de dronken kerels niet bij bosjes hierheen slepen. Er komt anders wel wat los. Maar alleen de klanten die helemaal niet meer op hun benen kunnen staan, kunnen hier gebracht worden. Die nog wat kunnen lopen, moeten zij maar laten scharrelen. Anders hebben wij hier vannacht geen hokken genoeg. En om er twee of meer in een cel te stoppen, daar heb ik ook weinig trek in. Dat brengt ook allerlei narigheid mee. En dronken vrouwvolk moet maar naar het posthuis op de Oude Waal of de Lastage-weg. De hokken daar zijn niet zo stinkend als hier aan het bureau. Bij de ploeg, die straks op straat gaat, zijn nogal wat jonge agenten, pas van de cursus. En die moeten een beetje kalm aan doen. Niet te gauw de sabel of gummistok gebruiken. Ik zal het hun straks op het appel zelf ook nog wel even op het hart drukken, dat zij hier in deze buurt wat door de vingers moeten zien. Maar U houdt natuurlijk de knapen zelf ook wel in het oog. " ,,Dat komt in orde, mijnheer", antwoordde Dijkstra. ,,Ik ben er zelf bij en zal het jonge goed wel in de gaten houden. " En met deze woorden stapte de oude politieman, die in zijn dienst al zoveel had meegemaakt en voor wie het politievak geen geheimen meer had, de deur uit. Na het vertrek van de brigadier bleef het nog een poosje stil in de kamer. Nu er geen arrestanten waren, die door schoppen en trappen tegen de celdeuren te kennen gaven, dat zij ,,er uit" wilden of zo luid protesteerden tegen hun opsluiting, dat het hele gebouw er soms van daverde, was het in het lokaal bij de warme kachel niet ongezellig. Slechts het tikken van het morse-telegraaftoestel werd af en toe gehoord. Maar lang duurde de rust niet. Want nauwelijks had ik mijn pijp gestopt en zou ik op mijn gemak de krant even inzien, of daar hoorde ik het bekende geluid van de buitendeur, die met geweld opengesmeten werd. Ik hoorde meteen in de gang het lawaai van mensen, die ruzie hadden. Een schelle vrouwenstem gilde boven alles uit. ,,Kom", dacht ik. ,,Het is weer zo ver". En ik legde mijn krant neer. De deur van het lokaal ging open en de eersten, die naar binnen stapten, waren een kolossale neger, zo zwart als roet, en een vrouw van het Oudekerksplein. Hem kende ik niet, maar haar des te beter. Wel zag ik terstond, dat die man een van de zwarte zeelui was, die in die jaren als stokers bij de Koninklijke West- Indische Mail voeren en als de schepen in Amsterdam lagen, in het logement op de hoek van de Zeedijk en de Oude Sluiskolk verbleven. Het waren allemaal grote, sterke kerels. Maar van een goedig soort. Niemand had ooit last van deze mensen. Ook de politie niet. Als zij tenminste geen drank gebruikt hadden, want dan was er niet veel mee te beginnen. Maar dat gebeurde hoogst zelden. En waren zij nuchter, dan hadden zij het nodige respect voor de mannen met de gladde knopen. Met de vrouwen uit de buurt hadden zij ook niet veel omgang. Die schenen het op die kerels niet begrepen te hebben, ofschoon zij altijd goed in hun geld zaten en royaal van betalen waren. Waarom dat vrouwvolk niet erg op die zwarten gesteld was, begreep ik in den beginne niet goed, tot het mij op zekere dag door de brigadier werd uitgelegd. Maar diens explicatie leent zich minder, hier verteld te worden. Maar nu en dan ging toch wel eens zo'n meid, die het niet veel kon schelen en die op zwart zaad begon te zitten, omdat zij een tijdlang niets had verdiend, een poos met zo'n man op stap. Deze neger was, voor zover ik wist, nog nooit met de politie in aanraking geweest, tenminste bij ons niet. De vrouw echter des te vaker. Zij was vrijwel het gevaarlijkste serpent uit onze afdeling. Talloze keren had zij voor allerlei streken bij ons in de cel gezeten en ook vonnis gehad. Iedereen uit de buurt was bang voor dit wijf. Zij kon vechten als een kemphaan en het was haar totaal onverschillig of zij het moest opnemen tegen haar sexegenoten of tegen mannen. Ook de agenten hadden het niet op haar begrepen. Als zij opgebracht moest worden, kon een man het lang niet af. Daar moesten er twee of meer aan te pas komen. Was zij tenslotte aan het bureau, dan had de wachtcommandant de handen vol aan haar. Want zij was ook niet op haar mondje gevallen. En als zij dan tenslotte de cel in moest, was dat een zwaar karwei. Dan ging zij in de regel zo te keer, dat haar kleren van het lijf werden gescheurd en zij zowat half naakt achter slot en grendel geraakte. Daar schreeuwde zij soms uren achtereen de liederlijkste beschuldigingen aan het adres van de politie uit, tot zij op het laatst geen stem meer had. Zij was nu ook weer geducht aan de slag geweest. Dat was duidelijk te zien. Haar mantel was niet alleen doornat, maar zat ook onder slik en natte rode as. Haar pruik was geheel in de war en hing haar grotendeels voor het gezicht, terwijl op haar rug een hoopje vodden bengelde, dat, als ik het goed zag, haar hoedje geweest was. Zij zag er uit, alsof de goot met haar gedweild was. Opgewonden begon zij dadelijk te razen. Het schuim stond haar op de mond. Maar de neger was er nog veel erger aan toe. Krispeniekes, wat zag die kerel er uit! Ze hadden hem raak op zijn zwarte kop gebeukt. Zijn linker oog zat zowat dicht en verder had hij een aantal builen op zijn hoofd, zo groot als duiveneieren. Zijn mooie witte tanden bloedden flink en ook zijn lichtgrijs pak zat van onder tot boven onder het bloed en was aan flarden. Het kruis hing hem uit zijn broek. Hij droeg bij zijn dure pak een mooie Panamahoed van fijn stro van het soort, dat in die jaren erg in de mode was, ook een duur exemplaar. Maar nu was de hoed niet veel meer waard. De bol had de pronkzieke neger in zijn handen, maar de rand hing hem om de hals. Wij waren aan ons bureau op dit gebied wel wat gewend, maar dit liep toch de spuigaten uit. Mijn eerste gedachten waren, toen ik dit stel zag, dat de luitjes met elkaar aan het vechten geweest waren en dat de neger door de vrouw was toegetakeld. Maar aldra bleek mij, dat ik mij op dit punt vergiste. Want achter het tweetal stapten twee agenten de kamer in, die een manspersoon tussen zich in hadden, niet groot van stuk, maar stevig gebouwd. Rustig keek hij het lokaal rond. Hij scheen het warm te hebben, want met een grote rode zakdoek veegde hij zich het zweet van het voorhoofd. Aan zijn gezonde, bruine kleur, aan zijn grote, sterke handen, maar ook aan zijn kleren kon ik zien, dat hij iemand van buiten was. Maar dat deze man wel eens dezelfde kon zijn, met wie agent Tsjalke een paar uur geleden op straat in gesprek was geweest, drong niet dadelijk tot mij door. Toen ik hem daar zo kalm zag staan, dacht ik direct niet anders, of hij was getuige geweest van het drama, dat ik direct wel te horen zou krijgen en daarover inlichtingen zou willen geven. Het bleek al gauw, dat dit het geval was, maar toch een beetje anders dan ik verondersteld had. ,,Dit stelletje was zoeven in de Sint Olofspoort met elkaar aan het vechten, mijnheer", begon een van de agenten. ,,En wij zouden het hele zootje wel uit elkaar hebben geslagen, maar als ik deze man goed begrepen heb, is hij zijn geld kwijt geraakt aan de vrouw. En daarom vonden wij het maar beter, U even met dit zaakje op te knappen. Wat er precies voorgevallen is, weten wij niet, want... " Verder kwam hij met zijn toelichting niet, want de vrouw deed nu ook haar mond open. ,,Kijk eens, inspecteur, hoe wij er uit zien. Dat heeft die kaffer daar ons geflikt. En nu ziet U nog niet alles. Moet U dit eens bekijken! Maar het zal hem centen kosten. Daar kan hij donder op zeggen. Hij is nog niet van ons af. Ik wil hier proces-verbaal van opgemaakt hebben. Wat denkt zo'n boerenhengst wel?" Zij tilde nu haar mantel en rokken omhoog, veel hoger dan nodig was en ik zag, dat haar kousen aan flarden en haar knieen stuk en rauw waren. ,,Ja, laat maar weer zakken die boel", zei ik. ,,Ik heb het al gezien. " De neger begon nu ook. Maar hij was niet zo gemakkelijk te verstaan, want niet alleen sprak hij heel gebroken Hollands, maar de meid gilde door alles heen. Ik begreep natuurlijk wel, waar hij het over had, want hij wees naar zijn geschonden hoofd, zijn vuile kleren en kapotte hoed en riep maar: ,,alles kapot; alles stuk; hij gedaan daar. Alles betale hij. " Hij liet daarbij zijn grote witte tanden blikkeren en keek naar de man, die daar bij de twee agenten stond, als wilde hij hem opvreten. Zolang de vrouw en de neger daar zo stonden te schreeuwen, dat ik er bijna geen woord tussen kon krijgen, stond de buitenman er maar rustig en glimlachend bij, en sprak geen woord. Maar toen de juffer even op moest houden, omdat haar mond blijkbaar te droog was geworden, riep hij plotseling in het Fries tegen mij: ,,Ja, dat heb ik gedaan, mijnheer. Maar het was een heel karwei. Ik zweet er nog van. Want ik had het met drie stuks te doen. Niet alleen met deze twee, maar er was nog een kerel. Die zou zich er ook even mee bemoeien. Maar die zie ik hier niet. Ik denk, dat hij nog in het keldergat ligt, waar ik hem ingeslingerd heb. Jullie moogt daar straks wel eens gaan kijken, want ik acht het niet onmogelijk, dat hij daar ligt met een gebroken arm of poot. Want hij stoof op zijn kop dat gat in en zal wel een rare smak hebben gemaakt. Ik wil U het hele verhaal wel doen, maar dan doe ik dat in het Fries. En of U dat nu aanneemt of niet, dat laat mij koud. Ik versta natuurlijk wel Hollands, maar als ik het zou moeten spreken, zou het er wellicht wat gebrekkig uit komen en loop ik de kans, dat U mij niet goed begrijpt. En als U geen Fries verstaat, moet U de agent, met wie ik een paar uur geleden op straat even heb staan praten, maar laten komen. Dat is ook een Fries en die moet het dan maar voor U vertalen. En dat wijf moet zich stil houden, anders kan ik mij zelf niet verstaan. " ,,Hou je bek, jij", riep hij nu tegen de vrouw, die, nu zij weer wat speeksel in haar mond gekregen had, opnieuw begon te schreeuwen, ,,anders gooi ik je hier de kamer uit. Begrepen? Je moet niet denken, dat ik hier in het bureau bang voor je ben, evenmin als op straat. Ik kom uit de Wouden en daar zijn wij voor de duivel niet bang. Hou daar rekening mee. " Ik begreep nu natuurlijk wel, met wie ik te doen had. De vrouw, ofschoon zij van de waarschuwing van de boer niet veel begrepen had, hield zich toch even stil. ,,Laat dat nu maar aan mij over", riep ik hem in het Fries toe. ,,Als het zo ver is, dat hier iemand de kamer uit moet, zal ik dat wel zeggen. Maar U kunt hier uw moedertaal wel gebruiken. Daar is natuurlijk niets op tegen. En U hoort ook wel, dat er niemand nodig is, om het voor mij te vertalen. Maar het lijkt mij het beste, dat deze vrouw eerst maar eens aan het woord komt. Want anders heb ik kans, dat zij ons telkens in de rede valt. " ,,Nou, dat is mij natuurlijk ook best, " antwoordde de boer. ,,Dat laat ik helemaal aan U over. Dan zal ik mij wel zo lang stil houden en horen, wat dat mens allemaal bij elkaar zal liegen. " ,,Nou, juffrouw", begon ik tegen haar. ,,Vertelt U maar eens, wat er gebeurd is. Maar zo kort mogelijk, alstublieft. " Zij kwam dus nu aan het woord en deed het volgende verhaal. ,,Daar net loop ik op de Achterburgwal en krijg deze kerel achter mij aan. Ik zei direct: ,,Donder op. " Want ik had dadelijk in de gaten, dat er aan die armoedzaaier toch niets te verdienen viel. Maar hij hield maar aan. Om hem kwijt te raken, ging ik toen even bij de Luizebaard naar binnen. Daar was het stampvol en ik dacht hem daar in de drukte wel te kunnen lozen. Maar dat zat mij niet glad. Wij raakten wel even bij elkaar vandaan, maar amper was ik weer op straat, of daar had je die kaffer ook. Hij schoot mij weer aan met zijn raar taaltje, dat ik maar half verstond. Weer zei ik: ,,Lazer op, kerel, ik moet je niet, blijf van mij af". Want hij kon op straat zijn handen al niet thuis houden. Maar hij liet mij niet met rust. Toen dacht ik: ,,Nou, dan moet je het zelf maar weten; dan zal mijn man het je straks wel even aan je verstand brengen. " Want ik was op weg naar huis. Ik klim de trap op en die gast direct achter mij aan. Ik waarschuw hem nog en zeg: ,,Denk er om, mijn man is thuis". Die komt juist het portaal op en vraagt, wat er aan de hand is. Ik vertel hem, dat ik op straat lastig gevallen was door deze kerel. ,,Vooruit; naar beneden jij!" roept mijn man. Maar hij wordt direct door die kerel beet gepakt en het is meteen knokken. Samen rollen zij de trap af en ik er natuurlijk dadelijk achteraan. Op straat kwamen zij over elkaar heen te liggen en mijn man kreeg er lelijk van langs. Ik spring hem dus bij en wilde de kerel van hem aftrekken. Maar toen kreeg ik zoveel ik hebben wilde. Sodehannes, wat kon die kerel vechten! Maar wij zullen het hem wel betaald zetten. Gelukkig kwamen er al gauw een paar agenten. Anders hadden wij het misschien niet eens kunnen navertellen. Nu weet U wat er gebeurd is, maar wij laten het er niet bij zitten. " ,,Nou, dat is een prachtverhaal", antwoordde ik. "Jammer, dat ik er maar weinig van geloof. Er zal wel wat meer zijn voorgevallen. En de man, over wie U het had? Is hij dat?" En ik wees naar de neger, die bezig was zijn toilet weer wat in orde te brengen. ,,Ja, natuurlijk, wie anders?" schreeuwde zij mij nijdig toe. ,,Dat is me ook een vraag!" ,,Nou", antwoordde ik. ,,Vreet mij maar niet op. Laatst bij die heibel in de Niezel had U toch een andere. Een gele. En deze is zwart. " ,,O, die Chinees", antwoordde zij. ,,Man, die is allang weer naar Rotterdam. Die heeft met dit zaakje niets te maken. Trouwens na hem heb ik al weer een ander gehad. " ,,Dus U bent nu nog zo'n beetje in de wittebroodsweken", merkte ik op. ,,Ook niet bepaald een lollig begin". ,,Ja, hoor eens, mijnheer de inspecteur, houd die flauwe grappen nu maar voor U en zorg maar, dat wij onze rommel vergoed krijgen. Die kaffer zal over de brug moeten komen, anders is hij nog niet van ons af. Dan zal hij eens zien, wat er nog gebeurt. " Meer had zij op dat moment niet te zeggen en ik riep nu de boer voor de tafel. ,,U hebt zeker wel gehoord, wat deze vrouw verteld heeft? Wat hebt U daarop te zeggen?" Zo begon ik het gesprek, dat verder ook in het Fries werd gevoerd. ,,Ja, wis heb ik dat", kreeg ik ten antwoord. ,,Maar dat mens kan beter liegen dan psalmzingen. Dat heb ik wel in de gaten. Ik had natuurlijk ook niet anders van zo iemand verwacht. En U vermoedelijk ook niet. Het is allemaal heel anders gegaan en ik wil het U wel uitvoerig en precies vertellen, maar dan zal ik eerst zo vrij wezen om een pruimpje te nemen. Anders wordt mij de mond te droog, want het is een heel verhaal. " En heel op zijn gemak haalde hij nu een grote koperen tabaksdoos uit een van zijn broekzakken, stak een fikse pruim achter zijn kiezen, veegde met de rug van zijn handen rustig een paar keer zijn mond af

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.