ebook img

De Amateur Spion PDF

361 Pages·2011·1.44 MB·German
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview De Amateur Spion

De amateurspion Dan Fesperman De amateurspion Vertaald door Mieke Vastbinder Anthos|Amsterdam ISBN 978 90 4141 303 1 © 2007 Dan Fesperman © 2008 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos, Amsterdam, Mieke Vastbinder Oorspronkelijke titel The amateur spy Oorspronkelijke uitgever Knopf, New York Verspreiding voor België: Veen Bosch & Keuning uitgevers n.v., Antwerpen 1 Aan onze kant van het eiland, ver van luidruchtige taverna’s en ronkende scooters, voeren twee uilen in de boomtoppen aan zee een nachtelijk gesprek. Ze beginnen rond middernacht en krassen over en weer als twee dorpsroddelaars, met het landschap als getuige. De enige onderbreking is het klotsen en ruisen van de Egeïsche Zee; een tijdloze mantra die lijkt te fluisteren over mythen en gevallen helden. Ik stel me graag voor dat de uilen een soort jachthotline vormen en elkaar op de hoogte stellen van waar in de schaduwen beneden de prooi te vinden is. In dat soort dingen zijn zij immers min of meer professionals. Misschien luisterde ik daarom die bewuste nacht zo aandachtig. Als je hun code ontcijfert, weet je meteen welke dieren in gevaar zijn – Freeman Lockhart, makelaar in macht in het plaatselijke dierenrijk, weldoend krijgsheer te land en te water. Natuurlijk lukte het me niet. Want niets in hun toon deed mij mijn oren spitsen. Toch slopen er kort nadat het krassen was opgehouden drie roofdieren in grijze trainingspakken onze slaapkamer in, en later besefte ik dat ik het enige schepsel in de buurt was dat geen argwaan had gekoesterd. Zelfs Mila, die trillend naast me lag tot ik bloedend en vol blauwe plekken werd weggevoerd, had de kerels de dag daarvoor op de veerboot vanuit Piraeus gezien. Mijn enige duidelijke herinnering aan die overtocht over zee was aan Mila zelf, die zich over de reling op het achterdek boog om over te geven. Ze was niet snel zeeziek, maar toch stond ze daar, met haar handen om de reling geklemd in de zilte nevel, terwijl de meeuwen net boven haar hingen te wachten op wat zou komen. Haar gezicht was bleek, wat de ondervoede aanblik van haar scherpe trekken en hoge jukbeenderen benadrukte. Ze zag er zo kwetsbaar uit als een verstekeling, en daarom legde ik mijn handen zacht om haar schouders in de hoop haar te steunen met een beetje warmte. ‘Zal wel door de opwinding komen,’ bracht ze uit, alles nog binnenhoudend. ‘Dat zal wel,’ antwoordde ik, hoewel ik vermoedde dat het meer aan angstige spanning te wijten was. Deze overtocht was onze vliegende start van een lang voorbereide sprong in het duister, onze grote overstap naar een nieuw leven. We hadden de wereld eigenlijk opgegeven en besloten hem naar onze zin in te richten door alleen verder te gaan. Als er zoveel op het spel staat, zou iedereen de bibbers krijgen. We waren nu al een paar uur op zee, met een man of vijftig op een van de weinige nog kleine boten – of caiques – die deze wateren nog doorsnijden. De meeste mensen maken de overtocht naar Karos in de helft van de tijd, op een van de reusachtige draagvleugelboten, de ‘snelle lijn’. Maar Mila en ik delen een afkeer van die torenhoge rompen, brede cabines en schuimende snelheid. Ze hebben de kille doeltreffendheid van een 747. Met mijn vaste geloof in onopgemerkt verdwijnen, heb ik het ook niet op de kilometerslange strepen schuim op zee die als een enorme pijl je ontsnappingsroute aanwijzen. Trouwens, als je ergens voor lange tijd heen gaat, wil je elke kilometer van de route bewust afleggen. Daarom kozen we voor de kleinere, langzamere boot die we drie jaar daarvoor naar Karos hadden genomen. Waar we niet op hadden gerekend, waren de rukwinden van het vroege najaar, die het water van de Egeïsche Zee opstuwden tot drie meter hoge golven en het dek onder ons deden rijzen en dalen. Na een paar minuten vruchteloos kokhalzen, gooide Mila alles er eindelijk uit. De wachtende meeuwen krijsten triomfantelijk, en hun gele snavels pikten al in haar braaksel zodra het in het schuimende water kletterde. Ze vochten luidruchtig om de buit. ‘Gaat het?’ vroeg ik, en ik wreef over haar rug. ‘Nee.’ Ze kreeg het woord er amper uit. Toen duwde ze mijn hand weg en boog zich weer in de richting van het water. Ik liep weg, naar de boeg, niet omdat ik niet met haar meeleefde, maar vanwege de herinneringen die ze had losgemaakt. De transactie met de meeuwen was een onwelkome herinnering geweest aan ons recente beroep en al zijn tekortkomingen. Tot een week geleden waren Mila en ik vluchtelingenwerkers voor de Verenigde Naties geweest, en hadden dienst gedaan als veredelde cateraars aan de zijlijn van de oorlogen, hongersnoden en rampen in de wereld. Op het laatst hadden we leiding gegeven aan voedseldistributiecentra, waar we rantsoenen uitdeelden die soms nauwelijks smakelijker waren dan wat Mila zojuist overboord had gegooid, en meestal aan een publiek dat er minstens zo woest op aanviel als de meeuwen. Bij de voorkant van het stampende dek stonden een paar jonge rugzaktoeristen, met licht gebogen knieën en met hun bruinverbrande gezichten in de wind, de rollende golven berijdend als surfers. Ik greep de reling vast en probeerde nog steeds de beelden die me vanaf het achterdek hadden achtervolgd van me af te zetten. Ik deed mijn ogen dicht en zag graatmagere mensenmassa’s door het stof sprinten naar kratten met flessen water die waren gedropt. Nog voor de parachute had kunnen gaan liggen, rukten gretige handen het plastic eraf. In het schuimend sissen van het voorbijtrekkende water hoorde ik het ratelen van geweervuur, en toen ik mijn ogen weer opendeed zag ik in de dalen tussen de golven de gewonden langs de weg vallen. Het dek steigerde toen de boot door een nieuwe blauwe golf ploegde, en ik bekeek mijn omgeving nog eens goed, in een poging mezelf stevig in het hier en nu te verankeren. Het licht had een gouden kleur, de lucht was mild en mijn lippen waren aangenaam zilt. De andere passagiers op de boeg genoten kennelijk, en dat had ik ook moeten doen. Het was nog maar een uur naar Karos. Voor ons lag het eiland Argos aan de horizon. Ik hield mijn hand boven mijn ogen om het beter te kunnen zien, maar de witgewassen huizen leken als druppels melk van de steile rotsen te sijpelen, nog een herinnering aan verspilde voedingsmiddelen. Jaren geleden kwam in Sudan tegen het einde van een bijzonder vermoeiende dag een dorpshoofd met ledematen als pijpenragers ons tentenkamp binnenwandelen. Zonder iemand iets te vragen plakte hij een geschenkje van zijn familie aan een tentstok. Het was een geborduurde tekst van de bekende Bijbelpassage uit het boek Prediker, die over het brood over de wateren uitwerpen. Uiteraard had ik die heel vaak gehoord – dat is niet te vermijden in het ontwikkelingswerk – maar het was het laatste, minder bekende stuk dat nu in mijn herinnering opdook: ‘Geef aan zeven, ja, aan acht, want je weet niet wat voor rampspoed er over het land kan komen’. Dat weet je inderdaad niet. Vooral niet als je dankzij de goedbedoelde acties van je naasten slechts genoeg krijgt voor zes. Maar dat is een heel ander verhaal, en alleen ik ken daar de diepste geheimen van. Een enorme bons van de boeg sloeg de gedachte met een vlaag spetters weg. Schuimend water spoelde als een frisse golf herfst over het dek, en in opgebeurde opluchting hapte ik naar adem. Ik wist me nauwelijks staande te houden, en de bebaarde passagier links van me brulde van het lachen. ‘Die had ons bijna te pakken!’ riep hij boven de wind uit. Aan zijn accent te horen een Schot. Ik beging de fout hem in het Engels gelijk te geven, wat hem alleen maar aanmoedigde. ‘Op vakantie?’ riep hij. ‘Nee. We wonen hier.’ Hij boog zich naar me toe om me te kunnen horen. ‘Vanaf vandaag. Ik ben net opgehouden met werken.’ ‘Gefeliciteerd! Daar zie je te jong voor uit.’ ‘Ben ik misschien ook. Ik ben vijfenvijftig.’ ‘Nee, nee. Iedereen zou zoveel mazzel moeten hebben. Geef mij een stek op deze eilanden, dan kap ik er subiet mee.’ Ermee kappen, dat waren er de juiste woorden voor. Maar ook: herboren. Tenminste, dat was het plan. Tijd om me staande te houden in de frontlinies van de zelfvoorziening, met een hengel in de ene hand en een jachtgeweer in de andere, terwijl Mila de boomgaard en tuin onderhield. Dus het enige brood dat we over de wateren zouden uitwerpen, zou voor onze eigen monden zijn. Laat de volgende ramp maar aan ons voorbijgaan, want ons oude ik had opgehouden te bestaan, was ontmanteld. Onze nieuwe hoop was grotendeels aan Mila te danken. Ze was zevenendertig en kwam uit Bosnië. Ik had haar in 1992 leren kennen tijdens de burgeroorlog in haar land. Destijds woonden en werkten we in belegerd Sarajevo, een periode waarin het lot zich tegen haar en haar land leek te hebben gekeerd. Ik had het geluk haar te kunnen helpen het heelhuids te overleven, zowel fysiek als emotioneel, en toen de oorlog voorbij was, wilde ze overal met me heen, als ze maar voorgoed weg kon. De VN, die onofficiële verzoeken veel sneller inwilligde dan officiële, gaf gehoor aan onze wens samen te reizen, ook al waren we nog niet getrouwd. Jaren daarna hebben we Afrikaanse hongersnoden afgereisd voor het Wereldvoedselprogramma. Mila beschouwde elke stop als een nieuwe kans om de wereld te verbeteren, nog terwijl ze haar persoonlijke schade aan het herstellen was. We hebben altijd direct klaargestaan om idealen te verdedigen. Onder andere daardoor pasten we zo goed bij elkaar, ook al is zij altijd degene die ons credo het meest tactisch weet uit te voeren. Overschrijd een grens naar gevaarlijk wangedrag en we zullen je daar allebei op wijzen, maar het zal haar zachtere stem zijn waar je het liefst naar luistert. Ik heb nagedacht over de vraag waarom mijn toon cynischer en scherper is, en ik heb besloten dat het komt door mijn hogere rang in de hulpverleningsbureaucratie, die een beter zicht geeft op de manier waarop alles in werkelijkheid verloopt. Zij boft. ‘Mooi, hè?’ De Schot wees achter ons naar Argos, dat in ons kielzog verdween. Om vriendelijk te zijn knikte ik, maar ik had de aanblik van Argos nooit mooi gevonden. Te kaal. Te bruin en te imposant. In het middaglicht staken de dorpen tussen de rotsen omhoog als botten uit rottend vlees, en ik kon een huivering niet onderdrukken. ‘Als je denkt dat dit water koud is,’ zei de grijnzende Schot, ‘dan moet je nooit een duik in de Noordzee nemen.’ ‘Goeie tip. Sorry, ik moet mijn vrouw gaan opzoeken.’ Het moet ongeveer op dat moment zijn geweest dat Mila de drie mannen heeft gezien. Ze vertelde me later dat ze zich na een tweede lozing goed genoeg voelde om weer naar binnen te gaan, waar ze zich opfriste met ontsmettingsdoekjes die ik de laatste dag op het werk heb verdonkermaand. Intussen bekeek ze de rijen passagiers. Ze zaten met z’n drieën op de achterste rij. Wat haar opviel was dat het zo te zien geen Grieken waren, maar ook geen toeristen. Karos was niet bepaald een zakelijke bestemming, maar hun nette pantalons en overhemden waren overduidelijk nonchalante zakenkleding. Ze hadden elk één tas bij zich, die ze binnen handbereik hadden staan. Het leek wel alsof ze zo van Wall Street kwamen. Ze zei dat er ook iets eigenaardigs was aan de manier waarop ze daar bij elkaar zaten, als huifkarren die in een kring staan om bescherming te bieden. De meeste passagiers liepen wat heen en weer, gingen naar de bar of trotseerden de woeste wind op het dek. Deze gedachten waren amper tot haar doorgedrongen of ze werd door een nieuwe golf misselijkheid gedwongen al weer naar het achterdek te rennen. Een halfuur later was Karos in zicht, en tegen de tijd dat we in een taxi stapten die ons naar ons huis zou brengen, kon ze weer lachen en was ze de mannen op de achterste rij vergeten. Terwijl de taxi de heuvels in klom, klaarde ons humeur op. De zachte eilandlucht die door de open raampjes naar binnen kwam, maakte het ons gemakkelijk ons op vernieuwing en ontspanning te richten. Karos is noch het mooiste, noch het lelijkste eiland van de Cycladen, noch het kaalste of het rijkst begroeide, noch het modernste of het primitiefste. Fotografen die de meest oogverblindende manifestatie van Egeïsche schoonheid zochten, kwamen er zelden, maar het heeft wel een geheimzinnig klooster boven op de hoogste berg, een ommuurde middeleeuwse stad die als een mossel tegen de rotsen aan de kust hangt, en heuvels met groene terrassen waar geitenhoeders tussen de olijfbomen en door dennenbossen lopen. De koepels van orthodoxe kerken, waarvan er veel reeds lang zijn verlaten, zie je in bijna alle dalen als hemelsblauwe paddenstoelen boven de bomen uitkomen. In het verleden is het eiland ‘herontdekt’ door een van de populaire reisgidsen, en nu trekt het in het hoogseizoen een redelijk aantal toeristen. Een van de betere gevolgen van deze bescheiden opbloei is een kleine groei van het nachtleven in de havenstad Emborios, waar een reeks van taverna’s en ouzeri’s zich langs een kiezelstrand kronkelt. Maar de bergen en dalen van de ruim vijftig vierkante kilometer eiland bieden nog steeds genoeg plekjes om je terug te trekken, en ’s avonds verzinkt Karos met gemak weer in een sluimering, alleen doorbroken door de uilen. Ons huis staat vlak bij de zuidpunt, zo’n tien kilometer van Emborios vandaan. Het is vijftien jaar oud – naar plaatselijke maatstaven praktisch splinternieuw–en tamelijk klein, met zes witgekalkte kamers. Als je de luiken opengooit, valt het zonlicht door de grote ramen naar binnen. Buiten wordt het regenwater van de dakpannen in een bassin opgevangen. Het mooiste is de natuurstenen patio, met door een lattenwerk gesteunde druivenranken erboven en een adembenemend uitzicht op de zee, waarnaar het maar honderd meter lopen is over een lichte helling van gras en steen. We hebben het huis twee jaar geleden gekocht, net voordat de huizenprijzen de pan uit rezen, en net toen we erover na begonnen te denken hoe we de rest van ons leven door wilden brengen. Ik was niet altijd voorstander geweest van dit soort afzondering. Eigenlijk heb ik me een paar jaar voornamelijk verzet tegen het idee met Mila te trouwen omdat ik iets had tegen haar visie van ons leven als we waren gestopt met werken. Zij wilde afzondering, een veilig toevluchtsoord waar niemand haar zou kunnen vinden. Een burcht met een gracht eromheen zou prima zijn geweest. Ik voelde er meer voor naar een bruisende stad te gaan, waar alles gebeurde, een grote stad met veel culturele bezienswaardigheden in een gezond land van melk en honing, waar ik kon proeven van alles wat ik tijdens onze jaren te midden van de armoede had gemist. Maar naarmate de jaren vorderden, de stress toenam en de rijen hongerigen groeiden, wist Mila me te winnen voor haar manier van denken. Bovendien was ik niet ongevoelig voor de andere voordelen van afzondering: als Mila haar gracht om zich heen kreeg, zou ze ook van andere mannen worden afgezonderd. Het is de eeuwige zorg van de oudere minnaar, denk ik, ook al hebben we ons tot nu toe weinig aangetrokken van de achttien jaren die tussen ons liggen. Ik geef toe dat ik opgelucht was toen ze dertig werd. Het was alsof ze een onzichtbare veiligheidsgrens had overschreden, en ze vanaf dat moment minder kans had om me ontrouw te zijn. Niet dat ze ooit tekenen had vertoond dat te doen. Zoals veel Balkan vrouwen gedraagt Mila zich met meer waardigheid en élégance dan de mannen uit die streek, die tijdens de oorlog meestal knorrig of verslagen overkwamen. Die veerkracht is een van de eigenschappen die ik het meest in haar waardeer. Het geeft haar delicate schoonheid een harde kern en haar humor en intelligentie een prettig soort ernst. Het is haar emotionele bagage, en ik zou alles doen om die te beschermen. Hoewel we ons vertrek naar Karos maandenlang hadden voorbereid, hadden we bescheiden ambities. Tijdens een eerder bezoek aan het eiland had Mila een pottenbakkersschijf gekocht. Ze hoopte deel te gaan uitmaken van de keramiektraditie van het eiland en was van plan zelfde klei te gaan opgraven uit de sedimenten van het oude Griekenland. Ze wilde ook een tuin voor alle seizoenen – een stuk voor groenten en een stuk voor bloemen – en ze had al onderhandelingen gevoerd om vijf geiten te kopen voor melk en kaas. We waren van plan de vruchten te plukken van de olijf-en vijgenbomen, en van de druivenstokken op de patio. Misschien zouden we ooit een pers weten te bemachtigen om olie te maken, en een paar vaten om wijn in te laten rijpen. Ik zou aan al die pogingen meedoen, en intussen af en toe de heuvels in lopen om een konijn of een duif te schieten voor het avondeten. Mijn andere directe doelen waren even eenvoudig: ik wilde lezen, wandelen en vissen, en wat van de archeologische opgravingen uit de ijzertijd bezoeken die het eiland rijk was. Op de langere termijn hoopte ik een houten bootje te bouwen dat zeewaardig genoeg was om de kust mee te verkennen. De bouwtekeningen zaten in mijn tas, en het

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.