UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Postmodernisme, intertekstualiteit en genrevermenging in het werk van Quentin Tarantino. Case study: Inglourious Basterds. Alexis Bracke MASTERPROEF VOORGEDRAGEN TOT HET BEHALEN VAN DE GRAAD VAN MASTER IN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN PROMOTOR: PROF. DR. SOFIE VAN BAUWEL COMMISSARIS: FREDERIK DHAENENS COMMISSARIS: ELKE VAN DAMME ACADEMIEJAAR 2010 – 2011 WORD COUNT: 23130 Inhoudstafel Abstract......................................................................................................................................1 1. Inleiding.............................................................................................................................2 2. Ontstaan en poging tot definiëren van het postmodernisme..............................................4 3. Belangrijke postmoderne theoretici...................................................................................6 3.1. Jean-François Lyotard (1924 – 1998)........................................................................6 3.2. Jean Baudrillard (1929 – 2007)..................................................................................7 3.3. Fredric Jameson (1934 ).............................................................................................7 4. Kenmerken van het postmodernisme.................................................................................9 4.1. Vervaging van grenzen...............................................................................................9 4.2. Intertekstualiteit en zelfreferentialiteit.....................................................................10 4.3. Pastiche en parodie...................................................................................................11 4.4. Non-lineariteit en fragmentatie................................................................................12 4.5. Verdwijnen van het metanarratief............................................................................13 4.6. Bricolage en eclecticisme.........................................................................................13 4.7. Non-historiciteit (loss of history).............................................................................14 5. Postmodernisme in populaire cultuur: film en tv.............................................................15 5.1. Postmodernisme en film...........................................................................................15 5.2. Postmodernisme en televisie....................................................................................16 6. Genre................................................................................................................................17 6.1. Genrevervaging........................................................................................................18 7. Quentin Tarantino als postmodern auteur........................................................................20 8. Methodologisch kader......................................................................................................22 8.1. Methodologie...........................................................................................................22 8.2. Onderzoeksopzet......................................................................................................24 9. Analyse.............................................................................................................................26 9.1. Intertekstualiteit in Inglourious Basterds.................................................................26 9.1.1. Verwijzingen naar films van Tarantino................................................................26 9.1.2. Verwijzingen naar andere films...........................................................................32 9.1.3. De film in de film: Stolz Der Nation....................................................................37 9.1.4. Verwijzingen naar het medium film.....................................................................39 9.1.5. De originele Inglorious Bastards..........................................................................42 9.1.6. Intertekstualiteit op vlak van namen van personages...........................................43 9.1.7. Het postmodern gebruik van muziek in Inglourious Basterds.............................45 9.2. Non-lineariteit..........................................................................................................47 9.3. Non-historiciteit.......................................................................................................48 9.4. Genrevermenging.....................................................................................................52 10. Besluit...........................................................................................................................57 11. Bibliografie...................................................................................................................59 12. Bijlage: Segmentindeling.............................................................................................66 Abstract In deze masterscriptie wordt er vanuit het perspectief van de screen studies gekeken of, hoe, en in welke mate er sprake is van postmoderniteit in de film Inglourious Basterds van Quentin Tarantino. Ook maken we de vergelijking met het gebruik ervan in zijn vorige films om te zien of er qua hoeveelheid en toepassing grote verschillen op te merken zijn. We beginnen met het theoretische luik waarin we een algemene schets geven van wat postmodernisme precies inhoudt en uit welke verschillende kenmerken het bestaat. Ook worden de belangrijkste postmoderne theoretici kort toegelicht. Hierna volgt een kort stuk over hoe postmodernisme zich verhoudt tot populaire cultuur, meer bepaald film en televisie. Vervolgens kaderen we Quentin Tarantino als postmodern auteur en bespreken we in welke mate de postmoderne kenmerken intertekstualiteit, genrevermenging, non-historiciteit en non-lineariteit aanwezig zijn in zijn laatste film. Uit deze analyse blijkt dat Tarantino nog steeds als een postmoderne cineast te werk gaat, al legt hij andere klemtonen dan in zijn vorige films. 1 1. Inleiding Regisseur Quentin Tarantino werd midden jaren 1990 gebombardeerd tot één van de beste en meest vernieuwende regisseurs allertijden. Zijn stijl werd gezien als verfrissend, gedurfd en –belangrijk voor deze scriptie- postmodern. Dit succes was bijna uitsluitend te danken aan zijn eerste twee films, namelijk Reservoir Dogs en Pulp Fiction. Hij verwierf in geen tijd de status van cultregisseur, hij hield op met mens te zijn en werd een mythe. Tot op heden heeft Tarantino zeven films op zijn conto staan. In de dagen dat Tarantino nog als halfgod aanzien werd was postmodernisme een hot topic. Zijn eerste twee wapenfeiten werden dan ook uitvoerig in dit opzicht geanalyseerd, en terecht. In deze masterscriptie zullen we eerst trachten te achterhalen waar de term postmodernisme nu eigenlijk voor staat. We geven wat meer informatie over de belangrijkste postmoderne theoretici en de verschillende kenmerken waaruit het begrip bestaat. Nadat we kort schetsen hoe postmodernisme zich verhoudt tot de media film en televisie gaan we over tot de analyse van Tarantino’s laatste wapenfeit: Inglourious Basterds. Hierin proberen we aan de hand van een begeleidende segmentanalyse de film tekstueel te analyseren om zo uit te vissen of, in welke mate en op welke manier Tarantino postmodernisme gebruikt. In onze bachelorpaper zagen we al dat Tarantino over zijn eerste zes films heen altijd postmodern te werk is gegaan, zij het in sommige gevallen meer dan in andere. Het lijkt ons interessant om te zien of hij in zijn zevende en momenteel laatste film zijn postmoderne trekken behouden heeft of deze -door het aansnijden van het oorlogsgenre- meer naar de achtergrond verplaatst zijn. Op epistemologisch1 niveau leunt het werk van Tarantino het dichtste aan bij het constructivisme, waarbij vooral perceptie essentieel is om kennis te vergaren. Hierbij is het ook van belang dat er niet slechts één, maar meerdere waarheden mogelijk zijn (Van Bauwel & Vande Winkel, 2007, p. 27). Tarantino zegt letterlijk dat hij hoopt dat als één miljoen mensen zijn films zien, ze een miljoen verschillende films gezien hebben (Woods, 1998, p. 102). Hij is dus duidelijk de mening voldaan dat zijn films niet slechts op één manier kunnen bekeken en geïnterpreteerd worden, en niet maar één bepaalde boodschap uitdragen. De vraag die we door middel van deze case study willen beantwoorden is of Tarantino de postmoderne lijn uit zijn vorige films heeft doorgetrokken naar zijn recentste werk. Concreet willen we onderzoeken of er in Inglourious Basterds opnieuw sprake is van een sterke postmoderne tint en in welke mate deze vergelijkbaar is met zijn vorige films. We zullen dit doen vanuit het perspectief van de screen studies, waarbij vooral gekeken wordt naar de tekst van de film, in tegenstelling tot film- en televisiestudies waarbij men eerder naar de beeldtaal kijkt (Hartley, 1999, pp. 15-19). Naast het feit dat Tarantino een sleutelfiguur is in de hedendaagse filmwereld, bestaat de 1 Epistemologie is ook gekend als de kennisleer (Van Bauwel & Vande Winkel, 2007, p. 27). 2 relevantie erin dat er over ons onderwerp nog veel onontgonnen gebied bestaat. Wij vonden naast de masterscriptie van Rotsaert (2010) geen ander academisch werk dat Inglourious Basterds vanuit dezelfde hoek analyseert. Rotsaert bespreekt in zijn scriptie echter slechts twee van de vijf hoofdstukken in de film en laat dus nog meer dan voldoende ruimte voor ons om dieper te graven. Wij zijn er dan ook van overtuigd dat we met deze masterscriptie een relevante uitbreiding zullen kunnen bieden voor het werk van Rotsaert. 3 2. Ontstaan en poging tot definiëren van het postmodernisme Het afbakenen en definiëren van het begrip postmodernisme is geen gemakkelijke taak omdat zoveel fenomenen zich het begrip eigen maken. Postmodernisme kan beschreven worden als een specifieke stijl, een beweging, een filosofische strekking, een politieke stroming, een socio-economische toestand en een vorm van culturele analyse die gevormd wordt door al het bovenstaande (Collins, 1997, pp. 192-193). Het wordt gebruikt door zowel voor- als tegenstanders (Arac, 1987, p. 284), en het is in die mate van toepassing op ettelijke gebieden dat men kan spreken van een buzzword: een succesvol, modieus begrip (Hebdige, 1998, pp. 371-371). Eerst en vooral is het nuttig om een onderscheid te maken tussen postmoderniteit, postmodernisme en postmoderne cultuurtheorie. Postmoderniteit duidt op een specifieke historische en culturele periode, hoofdzakelijk aanwezig in de Westerse informatie- en consumptiemaatschappijen. Over de precieze begindatum van deze periode heerst twijfel en discussie tussen verschillende auteurs. Zo situeert Fredric Jameson het begin van de postmoderniteit in de jaren 1950 en 1960, terwijl David Harvey verwijst naar de economische dip van de jaren 1970 en nog anderen spreken over de tachtiger jaren. De meeste auteurs zien de periode van postmoderniteit als een radicale breuk met de moderniteit, anderen hebben het eerder over een acceleratie van bestaande processen waarbij sommige kenmerken van het modernisme overgenomen worden. Men is het er wel over eens dat de postmoderniteit symbool staat voor de veranderingen die het Westerse kapitalisme een nieuwe fase hebben binnengeloodst, namelijk het globaal-, multi- of laatkapitalisme. De term postmodernisme wordt gebruikt om te verwijzen naar specifieke culturele teksten en de sensibility van de periode van postmoderniteit. Met teksten bedoelen we hier niet enkel geschreven tekst maar ook muziek, kledij, televisieseries, film, en dergelijke meer. Postmodernisme is dan een uiting van scepticisme tegenover vroegere distincties en zekerheden, niet enkel in kunst en media maar ook op intellectueel en politiek vlak (Brooker, 1999, p. 248). Deze culturele teksten vertonen een formeel zelfbewustzijn, ze verwerken andere teksten en stijlen in een metahistorische en genreoverschrijdende free for all waarin distincties tussen onder andere hoog en laag, Westerse en andere culturen en het heden en verleden neergehaald worden (Brooker & Brooker, 1997, p. 3). Postmoderne cultuurtheorie verwijst dan naar de theoretische verwerking van postmoderniteit en postmodernisme (Biltereyst & Van Bauwel, 2007, p. 186). In deze bachelorpaper zullen wij ons uitsluitend buigen over het postmodernisme. De term postmodernisme wordt al gebruikt sinds 1870 om een overgang weg van de moderne tijden aan te geven (Biltereyst & Van Bauwel, 2007, p. 186), maar pas sinds de late jaren 1950, vroege jaren 1960 zien we het begin van wat we algemeen verstaan onder postmodernisme. Het postmodernisme 4 van de zestiger jaren ontstond in de eerste plaats als een aanval op het elitisme van het modernisme dat zijn neus optrok voor alles wat “populair” was (Storey, 2001, p. 171). Sterker nog: het is niet enkel zo dat ze massacultuur links lieten liggen, volgens Docker (1994, p. xvii) heeft de moderne kritische theorie “(Modernist critical theory has) … demonised mass culture by apocalyptically condemning it as the chief danger to civilisation, leading to mass acceptance of, and lack of resistance to, all that is bad and wrong in the world”. De manier waarop de modernisten zichzelf en hun elitair gedachtegoed beter achtten dan wat populair is, werd verguisd door de postmodernisten. De beweging schrijft geen vaste betekenis, noch een vast doel toe aan populaire cultuur. Het gaat niet uit van een makkelijk te begrijpen relatie tussen populaire cultuur en het publiek, en ziet het publiek niet als een homogene massa die transparant is in haar wensen en (on)bewustijn. Ook wil het, in tegenstelling tot het modernisme, cultuur niet rangschikken volgens een bepaalde hiërarchie. In tegendeel, het postmodernisme “is interested in a plurality of forms and genres, a pluralising of aesthetic criteria, where such forms and genres may have long and fascinating histories, not as static and seperate but entwined, interacting, conflicting, mixing up unpredictable combinations, ...” (Docker, 1994, p. xvii). Het moge dus duidelijk wezen dat het postmodernisme gekant is tegen universele theorieën en waarheden, zijnde kennis en morele principes die toepasbaar zijn ongeacht tijd, plaats en culturele verschillen. In tegenstelling draagt het postmodernisme diversiteit en lokaliteit hoog in het vaandel (Barker, 2000, p. 196). Sontag (1966, p. 296) heeft het over een new sensibility, een verlies van geloof in het Arnoldiaans principe2, een verlies van geloof in de zinvolheid van het onderscheid tussen hoge en lage cultuur. Artiesten in de kringen van de Pop Art, met Lawrence Alloway als drijvende kracht (Storey, 2001, p. 172), vonden dat de moderne kunst haar kritische kracht verloren had (Biltereyst & Van Bauwel, 2007, p. 186). Het werk van modernistische kunstenaars zoals Pablo Picasso, James Joyce, Bertolt Brecht en Igor Stravinsky had niet enkel zijn kracht om te choqueren verloren, maar was centraal, klassiek en gecanoniseerd geworden. De modernistische cultuur had in de ogen van de postmodernisten zijn pluimen verloren, zijn subversieve kracht werd leeggezogen door de academie en zijn opname in het museum; met als gevolg dat het door de postmodernisten gelijk gesteld werd aan bourgeoiscultuur (Storey, 2001, pp. 176-177). De jongere generatie uit de jaren zestig gingen de moderne beweging zien als een verzameling van dode klassiekers, een canon waar tegen moest opgetreden worden (Jameson, 1988, p. 104). Een teken van deze ineenstorting van de muur tussen hoge en lage cultuur is het samenvloeien van kunst en populaire muziek, zo bijvoorbeeld ontwierp Andy Warhol een hoes voor een album van de Rolling Stones (Storey, 2001, p. 173). 2 Het Arnoldiaans principe verwijst naar Matthew Arnold, een 19e eeuwse Britse dichter en criticus wiens visie omtrent cultuur zeer elitair was. Zijn bekendste uitspraak hieromtrent is “culture is the best that has been thought and said in the world” (Biltereyst & Van Bauwel, 2007, p. 39). 5 3. Belangrijke postmoderne theoretici 3.1. Jean-François Lyotard (1924 – 1998) Jean-François Lyotard was een Frans filosoof die met zijn standaardwerk La Condition Postmoderne (1979, vertaald naar het Engels in 1984) op slag één van de meest invloedrijke postmoderne theoretici werd. Dit boek is het eerste geschrift waarin “postmodern” en “postmoderniteit” als sleutelbegrippen gehanteerd worden en functioneerde als katalysator voor de belangstelling voor het postmoderne denken (Biltereyst & Van Bauwel, 2007, p. 186). Voor Lyotard wordt de postmoderne conditie gekenmerkt door een crisis van kennis in de Westerse samenleving. Dit wordt volgens hem veroorzaakt door de metanarratives, overkoepelende en totaliserende verhalen die een universele waarheid uitdragen waarmee de alledaagse, kleinere verhalen geordend en gerechtvaardigd worden. Voorbeelden van deze metanarratieven zijn het christendom, het liberalisme, het marxisme, en dergelijke meer. Het postmodernisme valt dan samen met het einde van deze metanarratieven. In de plaats van deze universele waarheidsclaims komt een steeds sterker groeiend pluralisme, er komen verschillende stemmen uit de marges aan bod, de klemtoon wordt gelegd op verschil en culturele diversiteit, heterogeniteit triomfeert over homogeniteit. Lyotard heeft vooral aandacht voor de evolutie van wetenschap als metanarratief. Hij ziet wetenschap steeds meer van filosofisch naar pragmatisch verschuiven. Wetenschap wordt niet meer gezien als een manier om absolute vrijheid en kennis voor de mensheid te bereiken. Of zoals Lyotard (1984, p. 64) het stelt: “Knowledge is no longer seen as an end, but as a means to an end.”. Lyotard trekt zijn redenering door naar populaire cultuur en komt tot het besef dat ook het onderscheid tussen hoge en lage cultuur zijn waarde als metanarratief verloren heeft, waardoor het Arnoldiaans principe niet langer houdbaar is. Hijzelf is allesbehalve opgezet met deze evolutie want hij aanziet populaire cultuur als een “…anything goes culture, a culture of slackening, where taste is irrelevant, and money is the only sign of value.” (Lyotard, 1984, p. 79). De enige opluchting voor Lyotard is zijn visie dat de postmodernistische cultuur niet het einde betekent van een superieure modernistische cultuur, maar slechts een tijdelijke overgang is naar een nieuw modernisme: “A work can become modern only if it is first postmodern. Postmodernism thus understood is not modernism at its end but in the nascent state, and this state is constant” (Connor, 1989, p. 41). 6 3.2. Jean Baudrillard (1929 – 2007) Deze Franse germanist en socioloog is vooral belangrijk omwille van zijn concept simulatie. In de Westerse cultuur hebben beelden en tekens volgens Baudrillard al drie keer een andere relatie gehad met de werkelijkheid. Ten eerste was er de periode van counterfeit ofte vervalsing, waar tekens de basiswerkelijkheid eerst reflecteerden om ze dan te perverteren, en waar kunst het leven imiteerde. Deze periode manifesteerde zich tijdens de renaissance en de industriële revolutie. De tweede periode was er één van productie, waar tekens in een industrieel tijdperk de afwezigheid van een basiswerkelijkheid verdoezelden. In de derde, laatste en momenteel heersende periode van simulatie hebben tekens geen relatie meer met eender welke werkelijkheid (Baudrillard, 1983, p. 83). Waar een simulacrum in de ontologie van Plato nog een kopie van een kopie was, wordt het in de context van Baudrillard een kopie die geen banden meer heeft met het origineel. Een film bijvoorbeeld is volgens Baudrillard slechts een montage van verschillende beelden die op verschillende tijdstippen opgenomen werden; en dus geen kopie van een originele, continue acteerprestatie (Storey, 2001, pp. 177 – 178). De werkelijkheid en de representaties van die werkelijkheid vloeien samen in één simulacrum waardoor het onmogelijk wordt om een onderscheid te maken tussen beide. Dit leidt er toe dat we geen onbevangen blik meer kunnen hebben op de werkelijkheid omdat we steeds de representaties ervan in ons geheugen meedragen en deze niet kunnen uitschakelen. We bevinden ons hierdoor in wat Baudrillard de hyperrealiteit noemt. De representatie is niet langer strikt een afleiding van het reële, maar wordt de realiteit (Biltereyst & Van Bauwel, 2007, p. 186). Baudrillard ziet postmoderne cultuur als eenzijdig en oppervlakkig. Het is niet meer dan een verzameling citaten uit een collectieve historische graaibak, “a mobile game of trivia”, een raadspelletje. Het is een cultuur waarin objecten geen diepere, essentiële betekenis hebben en waarin we overspoeld worden door beelden en informatie (Barker, 2000, p. 212). 3.3. Fredric Jameson (1934 ) Ook de Amerikaan Fredric Jameson heeft een aantal heel invloedrijke artikels en boeken geschreven over het postmodernisme. Net zoals Lyotard en Baudrillard gelooft Jameson dat er sprake is van een fundamentele breuk tussen het modernisme en het postmodernisme. Hij verschilt echter van zijn collega’s in de zin dat hij het postmodernisme bestudeert vanuit een neo-marxistische invalshoek. Het is voor hem meer dan enkel een specifieke culturele stijl, het is bovenal een periodizing concept (Jameson, 1983, p. 113). Hij vertrekt van Mandel (1978, p. 183) zijn opdeling van het kapitalisme in een driedelig ontwikkelingsproces: “marktkapitalisme”, “monopolistisch kapitalisme” en 7 “laatkapitalisme”. Jameson legt dit naast zijn eigen driedelig schema van culturele ontwikkeling zijnde realism, modernism en postmodernism (Jameson, 1992, p. 78). Zo komt hij ertoe om het postmodernisme als de cultural logic van het laatkapitalisme te zien. Hij maakt een pessimistische analyse van de populaire postmoderne cultuur. Ten eerste ziet hij deze als een cultuur van pastiche. Pastiche mag niet verward worden met parodie. Beiden hebben te maken met imitatie; maar waar parodie een hoger doel heeft, namelijk de afwijking van een norm of conventie in het belachelijke trekken, is pastiche een lege kopie of blank parody die geen weet heeft van een conventie of norm waarvan afgeweken wordt (Denzin, 1991, p. 43). Volgens Jameson citeren postmoderne culturele teksten niet gewoon andere culturen of historische momenten; maar gaan ze zo ver in het integreren ervan in hun tekst, dat ze elke kritische afstand tegenover het citaat verliezen. De postmoderne cultuur is er geen van creativiteit maar van zo ver gedreven intertekstualiteit dat er geen sprake meer is van diepgang en er enkel nog oppervlakkigheid overblijft. Jameson verwijst naar de postmoderne cultuur als zijnde commercieel en schizofreen omdat deze geen historisch bewustzijn meer heeft, ze lijdt aan historical amnesia. History word vervangen door historicism: stijlen uit het verleden worden willekeurig uitgekozen en vervolgens gekannibaliseerd door ze enkel te gebruiken als stijlallusie en ze niet historisch te kaderen (Denzin, 1991, p. 46). Verder typeert hij de postmoderne cultuur als zijnde een “commerciële cultuur” omdat hij niet enkel de grens tussen hoge en lage cultuur ziet verdwijnen, maar ook die tussen cultuur en economie. Cultuur is verworden tot een economisch gebeuren (Jameson, 1992, p. 67). Het moge dus duidelijk zijn dat de drie belangrijke postmoderne theoretici die we hier besproken hebben niet zo opgezet zijn met het postmodernisme. Meer nog, allen verguizen ze de postmoderne cultuur en hopen ze dat de terugkeer naar het modernisme eerder vroeg dan laat komt. Termen die Jameson pejoratief gebruikt zoals historical amnesia en pastiche worden bejubeld door liefhebbers van het hedendaagse postmodernisme. Wij zullen deze en andere kenmerken van het postmodernisme hieronder kort toelichten en duiden. 8
Description: