'Mijn herinnering drukt zwaar op mij. Ik ben opgegroeid bij de folteraars en heb zo mijn vader of moeder nooit gekend, net zomin als mijn medeleerjongens. Nu en dan, als de winter lang aanhoudt, komen er arme zielen roepen aan het Lijkenpoortje, in de hoop tot ons gilde te worden toegelaten. Dikwijls vergasten ze Broeder Portier dan op een opsomming van de vele martelingen die ze grif bereid zijn uit te voeren in ruil voor wat warmte en wat eten; nu en dan brengen ze dieren mee om te laten zien wat ze kunnen.' Dit zijn de vroegste herinneringen van Severian de folteraar, die omwille van de schone Chatelaine Thecla zijn gelofte aan zijn gilde geweld aandeed en als gevolg daarvan - een keerpunt in zijn leven - werd weggezonden uit de Matachijnse toren.